Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 370]
| |
nathan volgde met iöchaz ‘en de rest’... was wankelend. ‘Zie, daar zygt-i
neer!
Hy schynt toch zwak te wezen... 't kruis is zwaar...
En, lieve sommige lezers, noch nathan de zone daouds, noch de man die zoo gauw moe werd van 't dragen zyner kleine, noch zelfs de onbescheiden iöchaz... eilieve, zy allen klaagden immers niet over de traagheid van den kruisganger. Woudt ge minder inschikkelyk zyn dan dezen? Hoogstens was er vrees dat-i, uitgeput: ‘niet spreken zou aan 't kruis...
omdat dan 't meegaan niet de moeite waard zou wezen. Neemt liever 'n voorbeeld aan den man die, hoe zwaar beproefd ook door 't gemis van z'n kashmir, ‘die licht van kleur en koeler was...
aan den man die, na 't dragen van z'n kind, zoo wysgeerig uitriep: ‘Het drukt zoo op den duur, al schynt het ligt in 't
eerst!’
Ja, neemt aan dien man 'n voorbeeld, en let er op hoe hy, z'n eigen smart vergetende, met onverzettelyk vertrouwen op de ‘taaiheid’ van den patient, z'n vrienden en geburen moed inspreekt, en hen by herhaling uitnoodigt niet toetegeven in de vreeselyke angst dat de kruisman voor goed bezwyken zou voor-i tot het einde toe hun kind'ren stof had geleverd: ‘tot 'n vroolyk
kruismansspel.‘
Weest eerlyk, lieve sommige lezers, en erkent dat het meegaan met den stoet niet de moeite waard wezen zou, als niet de held van 't feest nu-en-dan neerzwikte, zoodat een oogenblik ‘de top en de arm van 't
kruis
Dat sling'rend voortschoof onder 't wagg'len, gants verdwynt,
En niet dan langzaam weer omhoog ryst...
Bovendien, hoort niet schmoel by 't feest? En zou niet aan dien onmisbaren toeschouwer by elken kruisgang, het werpen met drek moeielyker vallen, als niet van-tyd tot-tyd de hoofdpersoon hygend neerzeeg om 't mikpunt zékerder te maken? Eere den man die z'n kashmir vergat, eere den zone daouds, eere iöchaz... zy allen klaagden niet, noch verwonderden zich, | |
[pagina 371]
| |
over den tragen gang van den kruisdrager. Nogeens, lieve sommige lezers, wilt ge minder toegevend zyn dan dezen? Wie zich verwondert over de onregelmatigheid waarmee m'n ideen in 't licht komen, heeft zeker 283 niet, of verkeerd, gelezen. Ik zeg met dien ander: ‘Het is hem aantezien
Dat hy veel droeg, maar kracht heeft meer te dragen,
Dat hy veel leed, maar lang nog lyden kan.’
Goed, de kruisman is ‘taai, en zal spreken aan 't kruis’ maar vordert noch verwacht dat-i altyd zal dóórspreken. Jezus heeft slechts zeven korte frazen gezegd, en hy stierf toch maar. Ik verzeker u, sommige lezers, dat het my van-tyd tot-tyd zeer moeielyk valt aan u vertellingen te geven - die ge dan nog veelal niet begrypt - aan u gedachten meetedeelen - die ge dan nog dikwyls averechts opvat - als het hart me bloedt by 't aanschouwen van den nood myner vrouw en kinderen. Is dat 'n klacht? Het is 'n aanklacht
En al ware het 'n klacht, is 't zoo vreemd dat 'n lyder roept: my dorst? Is 't zoo vreemd dat-i z'n vader vraagt: myn God, myn God, waarom hebt ge my verlaten? Is 't zoo vreemd dat-i tranen stort als droppelen bloeds, in Gethsemané? Juist dáár is Jezus mensch, d.i. is hy groot. Niet groot in vertellingen die hem laten hemelvaren. Wie geen smart voelt, heeft van 't lyden de eer niet.
En toch is myn klagen, aanklacht. Als vroeger roep ik den farizéen, schriftgeleerden, wetgevers en bestuurders toe, dat er verrotting in den Staat is, verrotting door hun schuld!
Wie 91 begrepen heeft, zal inzien hoe 't me stuit aftedalen tot het dagelyksche. Maar ik wil myzelf daartoe dwingen, en pogen de taal te spreken van den dag. Ziehier. Om te schryven, om te arbeiden, moet ik leven. Daartoe moet ik eten, drinken, wonen. Om dat te verkrygen heb ik geld noodig, juist als 'n makelaar in koffi. Ik erken nederig in dit opzicht dezelfde behoefte te hebben als Droogstoppel. Ook zou me noodig wezen zekere kalmte, zekere rust. Ik wilde, byv. - als 't niet teveel gevergd is - zoo gaarne niet alleen vandaag wonen en eten, maar ik maak eenige aan- | |
[pagina 372]
| |
spraak op wat zekerheid dat ik ook morgen in-staat zal wezen tot arbeid, of althans, wanneer men die aanspraak onbescheiden vindt, ik verklaar behoefte te voelen aan die zekerheid. Bovendien, al stelt men my - ten-onrechte, voorwaar! - te hoog om my onderhevig te achten aan menschelyke behoeften van stoffelyken aard, dan nog word ik in 't doordenken van de onderwerpen die ik behandel, meermalen gestoord door de vrees dat in allen geval de mynen niet verheven zyn boven zulke behoeften. Misschien zou 'k ‘mooier’ schryven, als dit niet het geval was. Alweer erken ik dit voor 'n zwakheid te houden. Ik, die om eigen wel of wee me niet bekommer, waar het te-doen is om het goede, ik, die in dienst van myn God, dagelyks het dierbaarst wat ik heb prysgeef, ik moest ook de kracht bezitten dit te doen zonder smart, of althans ik moest die smart niet laten heerschen over m'n stemming. Maar die kracht heb ik nu altyd niet. Ik bracht het offer, breng 't dagelyks weer, voel nooit de minste begeerte om terug te keeren van den toch zoo zwaren gang naar de offerplaats... dit alles is waar, doch... vroolyk, opgewekt, geschikt tot denken, dat is: tot arbeiden, maakt me die dagelyksche tocht naar Moria niet! Als ge dus somwylen 'n idee of 'n vertelling ‘niet mooi’ vindt - eilieve, zyt gyzelf zoo mooi? - denk dan: misschien was hy in angst over de ongesteldheid van z'n kind. En als ge oordeelt dat ik u te lang wachten laat op 'n vertelling of 'n idee, troost u dan met de vermakelyke zekerheid, dat myn verdriet nog grooter is over 't lang wachten op Recht... over 't lang wachten op 'n gelegenheid om m'n gezin te huisvesten, te kleeden en te voeden. Ziet ge, sommige lezers, weest billyk, als dat ten minste niet teveel gevergd is van... lezers. En, sommige lezers, gy die u beklaagt dat ik niet geregeld opkom in de vervelende werkplaats van 't schryversambacht, eilieve, wat hebt gy gedaan, al den tyd dien ik, buiten de werkplaats, doorbracht in zwaren arbeid? Wat hebt gy gedaan? (205) Hebt ge tot het Volk gezegd: laat ons onderzoeken of deze man waarheid heeft gesproken? Of hebt ge 't onverschillig aangezien dat hy belasterd werd en mishandeld, verguisd en bestolen? Hebt gy iets gedaan om de smet uittewisschen, die er kleeft op de natie waartoe gy behoort? Hebt ge meegewerkt in 't wegruimen der vuile brokstukken | |
[pagina 373]
| |
van 't inééngestort gebouw der nederlandsche zedelykheid? Hebt gy iets bygedragen tot stichting der religie van het goede? Ja of neen... hoe ook 't antwoord zy op die vragen, valt den man niet hard, die deed wat-i kon in den tyd en met de vermogens die hem overbleven na 't pynlyk tobben over 't noodige voor vrouw en kind.
In Pruisen stelde men dezer dagen de afgevaardigden schadeloos voor de nadeelen hun berokkend om 't afstemmen der militaire begrooting. My heeft men tot heden toe 't papier niet betaald, waarop ik m'n Vrye-Arbeid en m'n Ideen schreef! Noch zelfs de kosten die ik maakte tot de reis van Lebak naar Batavia, om den ‘grooten heer te spreken over de ellende der bevolking.’ 't Is waar, in Pruisen verzette men zich tegen uitgaven, en ik verzette my slechts tegen geweldenary, roof en moord. Dáár was het te doen om wat geld, en hier maar om geweten en eer.
Maar, zeggen sommige lezers, ge spreekt veel over uzelf, ge stelt uzelf op den voorgrond?... Ik heb op die beschuldiging reeds vaak geantwoord. (22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 298, 299, en op veel plaatsen meer.)
Ik spreek veel over mezelf, en stel my op den voorgrond... Ja! Dit deed ik reeds te Lebak, toen ik tot de bevolking zeide: ‘verzet u niet, gaat rustig naar huis, ik zal zorgen dat u recht worde gedaan.’ En zelfs m'n vrouw stelde zich op den voorgrond, toen ze, nadat haar de vergiftiging myns voorgangers gebleken was, uitriep: ‘ik ga niet, wy eten en drinken samen!’
Ik stel mezelf op den voorgrond... Ja! Wien anders wilde men dat ik op den voorgrond stelde? Een makelaar in kruidenierswaren? Of 'n gepensioneerden resident? Of 'n leverancier van ryst op Banka? Of iemand die met zooveel succes hammen en jachtgeweren verkocht? Of 'n aandeelhouder in de Billitonmynen? Of 'n kunstkoopende verzenmaker? Of 'n kommies van de buitenzorgsche sekretarie? Of 'n tabaksplanter? Of Duymaer Van Twist, rustiger-gedachtenisse? Ik vraag het u, sommige lezers, wat zou zùlk volk op den | |
[pagina 374]
| |
voorgrond doen? Zouden die lui er niet heel verlegen uitzien op hun vóórgrond? Ik denk: ja! Want hoogmoed is hoogen moed, en ik vrees dat hun de moed ontbreken zou om hoogmoedig te wezen.
‘Maar... ge zyt zoo bitter van toon... Il y a de quoi! dunkt me.
‘Maar... ge zyt zedeloos... Ja! ‘En zelfs onzedig... Ja! Het doet me genoegen dat gy 't onderscheid vat tusschen die beide woorden. Ik put daaruit de hoop dat ge ook de vertelling zult begrypen, waarmee ik dezen bundel myner ideen besluit. ’ Is die vertelling 'n klacht? Neen, neen, neen, sommige lezers, duizendmaal neen... ze is 'n aanklacht! |
|