Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij268a.(In de vorige uitgaaf als Noot gedrukt.) Ik weet niet of deze regelen onder de oogen komen zullen van den auteur eener my schriftelyk gedane vraag: wat ik bedoelde met de uitdrukking ‘Enz’ die in 't vorig nummer op 't woord mathesis volgt. Oppervlakkig schynt die vraag oiseus. Ze is het echter niet. Niet allen immers zyn in de gelegenheid 'n kursus in logika of mathesis bytewonen - wat jammer genoeg is - en 't zou wel te betreuren zyn indien denzulke alle oefening in het denken ware afgesneden. Ik antwoord op bedoelde vraag het volgende. Zéér stipt genomen - al te stipt misschien (486) - er is 'n fout in den aanhef van 268. We zyn denkdieren, kunnen denken, en voelen aandrang tot denken: sumus, ergo cogitamus. | |
[pagina 166]
| |
Denken is ons instinkt, onze behoefte, onze roeping, ons wezen. Ik verwys hieromtrent, naar 838, onder opmerking dat het hier gestelde geenszins in stryd is met de in 882 voorkomende bewering over zinnelykheid, maar de toelichting hiervan gaat m'n tegenwoordig bestek te-buiten. Ook loopen is ons aangeboren, en toch is er in de wyze van loopen groot verschil. De knaap die achttien jaren lang het gaan beoefende in de praktyk, heeft als rekruut behoefte aan onderricht in loopen. De strekking daarvan is hem te leere de gaaf der Natuur op de voordeeligste wys toetepassen. Zyn loopen moet veranderd worden in goed loopen. Misschien had ik dus in 't vorig nummer moeten zeggen: het goed denken moet geleerd worden. Voor ik nu de hulpmiddelen dáártoe - buiten eigenlyk gezegde logika en mathesis - opgeef, moet ik erkennen dat in geen geval die wetenschappen in zeer algemeenen zin genomen kunnen ontbeerd worden, en juist hieruit blykt de gegrondheid van de vraag: wat ik met myn ‘enz.’ bedoelde? Ieder wezen immers dat waarneemt, opmerkt, vergelykt, afleidt, ontleedt, meet, weegt, oordeelt en besluit... in één woord: ieder die denkt, gebruikt logika en mathesis. En dit blyft het geval ook al had hy nooit iets gehoord van de benamingen waarmee men die werkzaamheden van den geest heeft gestempeld tot 'n speciaal-studie. Zoo maakt ieder die zich beweegt, onwillekeurig gebruik van gymnastische hulpmiddelen, zonder juist daarby de wetenschap van Vater Jahn of Euler te-pas te brengen. De hulpmiddelen om goed te leeren denken - zonder de logika of de mathesis van de school, alzoo - zyn van negatieven en pozitieven aard. De zeer noodzakelyke huishoudelykheid met onze geestvermogens moet zich voor 'n groot deel openbaren in onthouding. Tot Vrye Studie - want op dit veld behooren deze opmerkingen te-huis - is gewis noodig dat we ons verstand niet verdooven door ‘Geloof.’ Evenmin door sterken drank, door onmatigheid, door slaverny onder de zinnen, door onnatuurlyken stryd tegen gepaste aanspraken der zinnelykheid, door toegeven in hartstocht, door luiheid. Onder de pozitieve middelen noem ik in de eerste plaats: het uitroeien der vervloekte gewoonte van niet-begrypen. (462) We moeten ons doordringen van 't besef dat begrypen plicht is, en 't berusten in het tegendeel, 'n onzedelyke lafhartigheid. Elk mysterie is 'n vyand dien de denkridder Mensch uit den zadel behoort te ligten. Of althans hy moet dit, op-straffe van félonie, beproeven. We zyn geboren kampioenen voor duide- | |
[pagina 167]
| |
lykheid, voor eenvoud, voor harmonie tusschen daad en woord, voor Waarheid. De lieve Natuur zorgt er wel voor dat er ten-allen-tyde monsters, reuzen en spoken te bestryden blyven. Elk verjaagd wanbegrip laat vlekken na, die uitgewischt moeten worden. Elke verklaarde verborgenheid baart nieuw mysterie. (869) By 't lezen van elke bladzy, van elke zinsnede in 't groote boek dat van eeuwigheid tot eeuwigheid wordt geschreven door de feiten, behooren wy gedurig onszelf de vraag voorteleggen die Filippus richtte tot den Kamerling. (Hand. VIII, vs 30.)
By deze algemeene opmerkingen voeg ik de opgave van twee byzondere middelen die me voorkomen van goede werking te zyn.
Ten eerste: men behoort zich toeteleggen op juistheid van uitdrukking. (10, 13. Het doet me genoegen dat deze beide nummers van m'n ideen zoo laag zyn.) Gedachte en uitdrukking oefenen wisselwerking op elkander uit. Wie logisch denkt, zal - by nadering altyd - de juiste uitdrukking vinden voor z'n gedachten, althans hy zal niet berusten in het tegendeel. En, omgekeerd, de gewoonte om naar juistheid van uitdrukking te streven, is zoowel 'n krachtige spoorslag tot logisch denken, als 'n doorgaande oefening in die voornaamste menschenplicht.
Het tweede hulpmiddel is dat men zich zoo dikwyls mogelyk tot taak stelle iets te verklaren aan anderen, of zich de vraag voorlegge: hoe zou ik antwoorden als iemand op zulke verklaring aandrong? Hierdoor is men genoodzaakt z'n gedachten op korrekter wyze te rangschikken, dan zoolang we meenen met onszelf-alleen te doen te hebben. Hoe onwetender we ons daarby onzen leerling voorstellen, hoe beter. Deze methode verschaft ons niet alleen 'n helder inzicht in 't behandeld onderwerp, maar ze geeft ons bovendien zeer dikwyls 'n uitdrukking aan de hand die we misschien zonder haar niet zouden gevonden hebben, en die soms de gevonden slotsom stempelt tot puntige spreuk. Alzoo, en tevens by-voorbeeld: ut discas doce! Dat ik niet beweer in dit nummer de denktheorie te hebben afgehandeld, spreekt vanzelf. Ik zal dan ook wel genoodzaakt zyn daarop meermalen terugtekomen. |
|