stoken bleven, zouden
we byna tot de zonderlinge slotsom geraken dat het Onderwys niet
baat.
Liever blyf ik by de verdrietige gissing dat ons onderwys
niet deugt.
Ik had 'n byzondere reden waarom ik aan meer- en minonderwezenen
beide, zekere bekrompenheid van gezichtskring ten-laste legde. Ik geloof
namelyk hierdoor de wydloopige aantooning te kunnen sparen dat in steden en op
't land dezelfde gebreken in 't Mensch-zyn 'n hoofdrol spelen. Hebzucht,
gierigheid, pralery, onmatigheid, zelfverheffing, verkwisting, luiheid, laster,
slaverny onder zinnelykheid - wel te onderscheiden van de zinnelykheid
zelf die ons wezen is - al deze afdwalingen bestaan in gelyke maat
by den werkman, by den landbouwer, by den stedeling, by den geleerde... overal!
In overeenstemming met m'n stelling dat al 't booze dom is, meende ik alles te
mogen samenvatten in de beschuldiging van bekrompenheid, gebrek aan geestelyke
ontwikkeling.
Indien ons onderwys iets beduidde, zou er 'n groot verschil
moeten blyken tusschen hen die veel... heeten geleerd te hebben, en de
anderen.