881.
Wat is er, gedurende de mislukte poging ter ontwikkeling van den als
bevoorrecht beschouwden jongeling, van den boereknaap geworden? Werd deze
gebaat door z'n voortdurende onschuld aan kegelsneden, pandekten,
homerus, dissertatien en disertie?
Vinden we hem op twintigjarigen leeftyd volkomener als mensch
dan z'n tydgenoot in de stad? Verlichter als staatsburger, bekwamer voor
z'n beroep?
Geenszins. Wel werd-i spoediger boer dan 't den ander gelukte zich
te vormen tot dragelyk makelaar, geleerde, advokaat, koopman of minister, maar
als mensch en burger bleef-i even gebrekkig als gene, en toch is 't gehalte van
z'n boerschap er niet beter om. Juist toen de tyd ter ontwikkeling daar was,
werd-i naar de ruwe eischen van 't ‘kostverdienen,’ plompverloren
in de werkelykheid gesmeten, met dezelfde ontydigheid als waarmee men den
stadsknaap daaruit rukte en naar dorre boeken verwees. Gelyk men in den een
allen lust tot leeren bedierf door 't opdringen van 't onbegeerde, wordt het in
den ander verstompt door de onmogelykheid om iets anders te doorgronden dan met
de rechtstreeksche belangen van 't boerenbedryf overeenkomt. Sterrekunde? Hoe
die bollen wentelen? Wat ze aantrekt, afstuit, in evenwicht houdt? Er was 'n
tyd dat-i lust zou gevoeld hebben daarnaar te vragen - van idioten immers
spreken we niet? - maar sedert lang is hem 't firmament slechts 'n uurwyzer die
den tyd van 't melken aangeeft. Kruidkunde? Korenbloemen en klaprozen zyn
onwelkome gasten, en klaver geeft vet vee. Wiskunde? Zoo 'n schuin stuk grond
kost veel aan onderhoud van sloten, en er gaan dertig mudden op 'n last.
Schoone kunsten? De burgemeester heeft 'n