Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij838.Wat wachten wy van 't Onderwys? Welke instruktie geven wy den schoolmeester? De man moet toch weten waaraan-i zich te houden heeft? Van myn standpunt is 't antwoord op deze vragen zoo moeielyk niet. Ik meen dat het denkvermogen hoofdzaak is, en vorder van den onderwyzer - vrye-studie! - dat hy...
De lezer verwacht dat hier iets volgen zal als: oefening in 't denken, cursus in orthologiek, onderwys in verstand? Waarachtig niet! Met voordacht koos ik beide uitdrukkingen, omdat ze den stempel der ongerymdheid op 't voorhoofd dragen. Ik vorder van den onderwyzer dat-i de oefening in 't denken, die zich even natuurlyk vanzelf openbaart als 't ademhalen, niet tegenwerke. De jongen van de diersoort mensch zùllen den- | |
[pagina 258]
| |
ken. Dit moet wel, omdat ze nu eenmaal denkdieren zyn. Zelfs de naam dien ze dragen, wyst dit uit. (489) Wie 't betwyfelt, wordt veroordeeld tot het opzetten van 'n zwemschool voor jonge eenden. Hoe 't met die eenden gaan zou, als men kostbare en moeielyke studie maakte van wat de Natuur om-niet geeft en zelfs opdringt, is hùn zaak. Maar zeker zou 't zwemmen niet toenemen in volmaaktheid, als men de kuikens verbood te water te gaan, en alzoo de oefening belette. Ons onderwys moest het denken niet tegenwerken. Wat en hoeveel men op de school leert, zou er minder toe doen, indien we slechts het leeren niet afleerden. Kennis is wel-is-waar op zichzelf 'n bezitting, maar ons denkvermogen levert de middelen om tot dat bezit te geraken, en staat dus tot het eerste als 'n boomgaard tot ooft. De bekwaamste en yverigste leermeester kan z'n discipelen slechts zeer weinig kennis meedeelen, doch dit is volkomen onverschillig wanneer-i hen slechts in-staat stelt - d.i. als hy ze in-staat laat - die kennis voortdurend te vermeerderen. Met 'n herhaald beroep op 155 maak ik hier de opmerking dat het onderling verschil van kennis waarmee knapen de school verlaten, zeer gering is in-verhouding tot hetgeen ze nog leeren moeten, en onwaarneembaar in-evenredigheid met alles wat ze nooit zullen leeren. 't Onderscheid tusschen twintig en veertig kersen is den eigenaar van 'n boom onverschillig, en vooral den bezitter van 'n ganschen bogert, wanneer hy dien goed leerde beheeren, d.i. alweer in de vergelyking: als men hem niet onbekwaam maakte tot dat beheer. Het instampen van 'n beetje weten werkt schadelyk. Om 't weten niet, en om 't beetje niet, maar om 't stampen. |
|