Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij837.Tot-nog-toe is er meer konsekwentie in de mecklemburgsche methode dan in onze opvatting. ‘De jongens moeten unterthänig zyn, Herr Schulmeister, leer ze dat!’ is 'n voorschrift, blinkend van bevattelyken eenvoud. ‘Gnädigst aufzuwarten! is 't onzinnig en toch zinryk antwoord. Er is in 't ‘aufwarten’ wel niets ‘gnädigs’ maar de luî begrypen elkaar, en weldra begrypen de ruggen van de jongens de zaak ook. Ga naar voetnoot* Wat schryven wy onzen schoolmeester voor? Is er ook in | |
[pagina 257]
| |
òns streven zoodanige duidelykheid en éénheid? En vooral is er oprechtheid in de wyze waarop we onze wenschen uiten? Knippen we niet wel-eens 'n oogje tegen den onderwyzer, als we spreken van ‘opleiding tot iets hoogers’ en hem willen doen vatten dat we toch... wel beschouwd, het lagere niet zoo heel erg versmaden? Zóó is het. We zeggen Veredeling, Beschaving enz. te bedoelen, en verwachten afgerichtheid tot zeker beroep. Het ‘kostverdienen’ staat op den voorgrond. Welnu, indien de toestand onzer Maatschappy, en de daaruit voortvloeiende moeielyke Streit um's Dasein dit gebiedend vorderen, zyn we verplicht onze kinderen behoorlyk toeterusten tot dien stryd. Doch ik dring op rondborstigheid aan. Dat amalgameeren van hemelburgerschap en geldwinnen werkt nadeelig, zoowel op de nyverheid als op 't bevolken van den Hemel. 't Gehalte van onze timmerluî, makelaars en ministers wordt er niet beter door, dat ze na 'n jaar of zestig levens onbruikbaar worden bevonden als engelen. Ik heb kooplieden gekend die op hun veertigste jaar - na alzoo ruim twintig jaren te hebben besteed aan ryk-worden - niet eens millionair waren, en evenzeer is van sommige anderen de zaligheid te betwyfelen, na 'n heel leven vol professie van minachting voor 't slyk der aarde. Wat al kracht die te-loor gaat! |
|