| |
| |
| |
- I -
[Idylliek]
IDYLLIEK, bn.
idyllisch
| |
[Ief(v)rouwe]
IEF(V)ROUWE, v., -n
juffrouw
‘Nu zal het kind toch nooit moeten werken! was Nietje's eerste uitroep. - Een ief(v)rouwe! gekte Naarden’ (Levensbloesem 287)
| |
[Iefte]
IEFTE, v, (DB)
klimop (Hedera helix)
‘Die omsluiting zelf is meestal overgroeid met kapucientjes, dagsterren, kamperfoelie of iefte’ (Vlaanderen 483)
| |
[Iets]
IETS, onbep. vnw.
uitdr.: ‘'t zal morgen iets zijn’: tijd geeft raad
‘Kom, we zullen nu maar gaan slapen, 't zal morgen iets zijn’ (Lenteleven 124)
| |
[Iever]
IEVER, m. (Te)
ijver
‘Eens de eerste liefhebberij er af, zullen de meisjes het met dezelfde iever volhouden?’ (Herinneringen 249)
| |
[Ievers]
IEVERS, bw. (DB, Te)
ergens
‘Men wachtte naar mij, 'k moest ievers zijn; 'k deed al 't geweld dat ik kon om te weten waar, en kon het niet vinden’ (Lenteleven 13)
| |
[IJdel]
IJDEL, bn. en bw. (Lo, GL)
1. | ledig, niet vol
‘Ze had een ijdele, blauwgestreepte baalzak op heur schouders’ (Lenteleven 135)
‘Zwane keek verwonderd op zijn ijdele handen’ (Zomerland 341) |
| |
| |
2. | waardeloos, zinloos
‘Elk gesprek scheen haar oorloos en ijdel’ (Genoveva 344) |
| |
[IJdelen]
IJDELEN, ijdelde, geijdeld (onoverg.) (DB)
ledig worden
‘De tederheid ijdelde uit hun hart en het werd vervuld door bitterheid’ (Mourlons 73)
‘De tweede weg is gemakkelijk, afgewisseld; men stapt lichtvoetig langs het genot: maar de einder ijdelt zich, de eenzaamheid komt en men bibbert’ (Mourlons 73)
| |
[IJdelhands]
IJDELHANDS, bw. (DB: ielhands) (zie ook: ijl(s)hands)
met ledige handen
‘Maar altijd even ontmoedigd keerde zij ijdelhands terug en zette zich te jammeren in heur drukkelijke, oude vereenzaming’ (Zomerland 238)
| |
[IJftestruik]
IJFTESTRUIK, m., -en
klimop
‘Van achter de hoek kwam er een ijftestruik, die een deel van de muur bedekte en het groen lag er op als een grote klater’ (Dorpsgehiemen 304)
| |
[IJlarms]
IJLARMS, bw. (zie ook: ijlsarms)
met ledige armen, handen
‘En meteen schormde iedere jongen om zijn burin in bezit te krijgen, en waar ze gepaad stonden, keken ze over de schouder naar Anneke, de bedrogene, die, onpaar, alleen en ijlarms verlaten stond’ (Minnehandel 34)
| |
[IJlhands]
IJLHANDS, bw. (zie ook: ijdelhands, ijlshands)
met ledige handen
‘In een nieuwe kruising waren de meisjes weer bij elkaar en de knapen moesten ijlhands terugkeren’ (Vlaschaard 201)
| |
[IJlheid]
IJLHEID, v. (DB: ielheid)
leegte, het leeg zijn
‘In de ijlheid harer gedachten speelde 't verleden als een verre droom’ (Genoveva 344)
| |
[IJlmars]
IJLMARS, m., -en (Dts.: der Eilmarsch)
geforceerde mars
‘De vazallen der naaste omgeving dachten dat de hoofdstad in gevaar was, en trokken gauw met hunne manschappen in ijlmars naar de Li-schan-berg’ (China 42)
| |
| |
| |
[IJlsarms]
IJLSARMS, bw. (zie ook: ijlarms)
met ledige armen
‘En me teen schormde iedere jongen om zijn burin in bezit te krijgen, en waar ze gepaard stonden, keken ze over de schouder naar Anneke, de bedrogene, die, onpaard, alleen en ijlsarms verlaten stond’ (Minnehandel II 31)
| |
[IJlshands]
IJLSHANDS, bw. (zie ook: ijdelhands, ijlhands)
met ledige handen
‘Hij wist niet (...) of hij nu dezelfde vent was die hier verlaten en verbut, ijlshands liep als een schooier, op zoek naar slaping bij vreemden’ (Openlucht 353)
| |
[IJlte]
IJLTE, v.
ledigheid, leegte, dunheid, doorzichtigheid, fijnheid
‘In die grote voldaanheid, - kwam een ijlte in zijn gemoed en hij zocht dingen te bezitten die hij niet duidelijk wist’ (Zomerland 283)
‘Het gevaar bleef bestaan dat de lucht waarop zij dreef, de ijlte geen voldoende stand bieden zou om hare zwaarte te dragen’ (Alma 128)
| |
| |
[IJsbijze]
IJSBIJZE, v. (DB)
zie: IJSMERRIE
| |
[IJsgracht]
IJSGRACHT, m., -en
bevroren sloot
‘Een troppelke jongens liepen en slierden lustig waagarmend op de ijsgrachtjes’ (Minnehandel 89)
| |
[IJskrekel]
IJSKREKEL, m., -s
ijskegel
‘Daar hingen lange ijskrekels lijk gesteven zeverslijm in reken van de euzies’ -(Dagen 173)
| |
[IJsmerrie]
IJSMERRIE, v. (zie ook: kallemerrie) (DB)
spel op het ijs: in het ijs wordt een paal geplant, waaraan een lange stok en een touw wordt bevestigd, aan dit touw wordt dan de slede gebonden die een cirkel beschrijft op het ijs rond de paal.
| |
| |
‘Maar 't geen mij onbekend was en waar ik op te gapen stond was de ijsmerrie (ook kallemerrie of ijsbijze geheten): een paal in 't ijs geplant waar aan een lange stok en daar aan een koord met de ijsstoel aan vastgemaakt, en als men dan die stok draaien deed, ging de ijsstoel in wijde kring aan 't rondschijveren, zodat de jongen die er op zat, houden moest om er niet af te vliegen’ (Avelghem 122)
| |
[IJspeerd]
IJSPEERD, o., -en (DB)
prik of arreslee
‘Waar is de tijd (...) dat het vroor, alle vervoer met de slede gebeurde, iedereen op schaatsen liep en de kinders met 't ijspeerd naar school trokken?’ (Maanden 421)
| |
[IJsplaat]
IJSPLAAT, v., -platen
ijskorst, laag ijs
‘Toen kwam de vorst de grond sluiten met een harde laag en het lichtvoetig beekje hield op te kabbelen, de bron lag vastgekluisterd en de welling bleef onder de dikke ijsplaat gedempt’ (Genoveva 463)
| |
[IJsschaal]
IJSSCHAAL, v., -schalen
ijskorst
‘Als water door een lomme in de dikke ijsschaal, borrelde zijn blijdschap, zijne dankbaarheid naar boven’ (Vlaschaard 67)
| |
[IJstoppen]
IJSTOPPEN, ijstopte, geijstopt (onoverg.)
met de dijftol spelen (winterspel)
‘Men had lust te gaan ijstoppen’ (Maanden 380)
| |
[IJsvaart]
IJSVAART, v. (Dts.: Die Eisfahrt)
ijstocht, sledevaart
‘De hele winter met elke avond goed weder en 's Zondags vooral, was hier ijsvaart voor de glijdende jeugd van 't dorp’ (Vrolijke Knaap 23)
| |
[IJsvent]
IJSVENT, m., -en
soort geest (sneeuwman)
‘Die goede vertelsels van meerminnen met groene haren, kabouters, wiemkes, weervolven en ijsventen en heel de boel van spoken en wilde beesten!’ (Dodendans 28)
| |
| |
| |
[IJverachtig]
IJVERACHTIG, bn.
huiverachtig (van kou), huiveringwekkend
‘t Was overal effen halfdonker, schemermistig, ijverachtig klam van de gevallene vochtigheid’ (Dagen 189)
| |
[IJvervol]
IJVERVOL, bn.
ijverig
‘Voor een jonge, ijvervolle priester was hier apostelbezigheid te verrichten’ (Alma 81)
| |
[IJze]
IJZE, uitdr.: ‘ten ijze zetten’ (van paarden) scherp zetten (DB), met ijsnagels of scherpe kalkoenen beslaan, zodat het paard op ijs en sneeuw niet uitglijdt (VD: scherp: 2)
‘Dan moeten al de peerden ten ijze gezet worden, meende de smid’ (Dorpsgeheimen 33)
| |
[IJzelen]
IJZELEN, ijzelde, geijzeld (onoverg.) (DB)
(doen) verstijven, koud worden, doen huiveren, als ijzel neervallen
‘De koude ijzelde en Jan voelde zijn leden vervriezen en de killigheid van de stenen tegen de rug door zijn versletene kleren’ (Langs Wegen 179)
| |
[IJzelmist]
IJZELMIST, m.
ijskoude mist, ijzel en mist, aanvriezende mist, witte nevel
‘Denk eens aan (...) de winters, de witte winters, het heerlijke, speierende, maagdelijk wit over de oneindigheid der plots omgetoverde wereld, de kristallen ijzelmisten’ (Herinneringen 55)
| |
[IJzelrijm]
IJZELRIJM, m.
ijzel en rijp
‘Ommelands was alles eenkleurig grijs besmokkeld met ijzelrijm en smoor en dof lijk de zware, laaghangende, geslotene hemel’ (Dagen 169)
| |
[IJzer]
Ijzer, o.
uitdr.: ‘zijn tong slaat ijzer’: zijn tong slaat dubbel (van beschonken mensen) (DB, Te, VD 1)
‘De jenever heeft zijn verstand beneveld; hij maakt onhandige gebaren met zijn lange armen, grijnslacht onnozel en als hij wil spreken, slaat zijn tong ijzer’ (Maanden 431)
| |
| |
| |
[IJzerenweg]
IJZERENWEG, m., -en
spoorweg
‘Overal aan bruggen, ijzerenweg, barrieren, kruisstraten en aan de ingang van elk dorp, staan gewapende wachten’ (Oorlogsdagboek - Augustus 11)
| |
[IJzerflikken]
IJZERFLIKKEN, gesubst. inf., o.
het klinken van ijzer op ijzer, het slaan van ijzer op ijzer
‘Zo voort ging de dans van de grote kerels in 't schaduwzwartsel onder de lamp, telkens afgebroken door 't ijzerflikken van de tang’ (Minnehandel 34)
| |
[IJzerhoed]
IJZERHOED, m., -en
helm
‘Slechts enkelen hadden de ijzerhoed op of de everhelm’ (Genoveva 337)
| |
[IJzerkei]
IJZERKEI, v., -en
ijzerhoudende kei
‘De kar bleef gedoken tot boven de wielen in 't holle van de straat, en 't schokte al wat er aan was over de botsbollige oneffenheid der watergeulen en diepe wagenslagen en grove stukken ijzerkei waarin de weg verrakeld was’ (Openlucht 439)
| |
[IJzerkruid]
IJZERKRUID, o. (DB, DB II, Te)
ijzerhard (Centaurea jacca), knoopkruid (VD)
‘Het veldviooltje pinkelt er bescheiden tussen 't welig opgeschoten ijzerkruid’ (Uitzicht 276)
| |
[IJzermaal]
IJZERMAAL, o. (DB, Te)
vlek van ijzerroest; ijzeroer
‘Het ijzermaal onder ankers en scheerzen neemt van die warme, goudbruine tinten aan gelijk op de reuvelig verweerde boomstammen’ (Vlaanderen 476)
‘De muren met rosse strepen waar het ijzermaal van de ankers geleekt was over de oude witselkalk’ (Uitzicht 298)
‘De landwegen liggen er diep uitgehold, tussen de enge oevers die loodrecht overeind staan met twee verbrokkelde bermen van roodachtig ijzermaal, uitgespoeld tijdens de winterregens’ (Vlaanderen 423)
| |
| |
| |
[IJzervoerder]
IJZERVOERDER, m., -s
die ijzer(erts) vervoert
‘Vreemdelingen, kooplieden, zoutleurders, ijzervoerders, (...), Genoveva ging ze allen te rade’ (Genoveva 178)
| |
[IJzerzand]
IJZERZAND, o.
ijzerhoudend zand
‘Langs een holle weg, tussen twee hoge oevers van bruin ijzerzand, klauterde 't hele gezelschap de steile helling op’ (Blijde Dag 57)
| |
[Ikke]
IKKE
1. | pers. vnw.: 1o pers. enk.: ik
‘Waarom lacht gij, Fliepo?
- Ikke, lachten?!’ (Werkmensen 379) |
| |
2. | uitdr.: ‘ikke staan’: in een gezelschapsspel antwoorden op de vragen die door de nadere deelnemers worden gesteld. Het antwoord is telkens: ‘ik’
‘Max moest ikke staan. Hij ging onder de lamp tegen de muur en wachtte op de vragen die men hem stellen zou’ (Minnehandel 39) |
| |
[Imponderabel]
IMPONDERABEL, bn.
onbepaalbaar, onschatbaar, waarvan de waarde niet kan bepaald worden
‘Maar... er was het imponderabele, dat gene wat hij niet juist bepalen kon in haar’ (Levensbloesem 466)
| |
[Inadembaar]
INADEMBAAR, bn.
dat kan ingeademd worden
‘Het bleek dat de lamp niet was uitgegaan bij gebrek aan petroleum, maar omdat de inadembare lucht ontbrak’ (Avelghem 229)
| |
[Inbaren]
INBAREN, baarde in, ingebaard (overg.)
inboezemen
‘Zolang wij hem dààr staan wisten, baarde zijne aanwezigheid ons niet de minste onrust in’ (Herinneringen 330)
| |
| |
| |
[Inbijt]
INBIJT, m., en o. (Dts.: der Imbiss)
ontbijt
‘Al op een vroegen uchtend zijn de pikkers gekomen en na 't inbijt de bindsters’ (Maanden 368)
‘'s Morgens na de inbijt zit heel de joelende bende, meisjes en jongens op de kar en de boever rijdt ze zingend naar 't veld’ (ibid. 378)
‘Eerst zullen ze schoftijd houden en hun inbijt nemen’ (Herinneringen 384)
| |
[Inbreker]
INBREKER, m., -s
die inbreuk maakt op, schender, overtreder (WNT)
‘Maar zij konden wel een Frankische bisschop vinden die de munk bij de koning zou aanklagen als verkondiger van valse lering en inbreker op het ambt van een dorpsherder’ (Genoveva 114)
| |
[Inbuitelen]
IHBUITELEN, buitelde in, ingebuiteld (onoverg.)
buitelende inkomen
‘Op Witte Donderdag, als kleine en grote klokken, holderdebolder ter galmgaten uitkantelen, met blij gebimbam en gebeier, de lucht inbuitelen’ (Prutske 345)
| |
[Inbundselen]
INBUNDSELEN, bundselde in, ingebundseld (overg.)
inbakeren
‘Dan werd het (kind) zorgelijk ingebundseld en bij haar te slapen gelegd’ (Zomerland 291)
| |
[Indekken]
INDEKKEN, dekte in, ingedekt -(overg.)
inspitten, en toedekken
‘En eens het zaad ingedekt en overzeeuwd wordt de dricht aan Gods hoede overgelaten’ (Maanden 390)
| |
[Indoen]
INDOEN, deed in, ingedaan (overg.) (DB)
inkopen, inslaan, opdoen (VD 2)
‘Een jonge meid die er bekaaid uitkomt, trouwt naderhand en alles is in orde. Hoeveel waren er niet die hun borreling op voorhand ingedaan hadden?’ (Levensbloesem 234)
| |
[Indoezelen]
INDOEZELEN, doezelde in, ingedoezeld (onoverg.)
insluimeren, indommelen
‘De stilte bleef duren; Jans gedachten liepen uiteen, 't werd een gedurig indoezelen en opschrikken in angst bij 't minste gerucht dat hij meende te horen’ (Langs Wegen 179)
| |
| |
| |
[Indragen]
INDRAGEN, droeg in, ingedragen (overg.)
inleveren, indienen
‘Een klacht indragen bij het gerecht’ (Tolstoï 138)
| |
[Indrommen]
INDROMMEN: zie INGEDROMD
| |
[Indruilen]
INDRUILEN, druilde in, ingedruild (onoverg.)
insluimeren
‘Die stilte duurde zo eentonig lang en de zon stak zo schettervlammend door de vensters, dat veel jongens en dorpelingen door de zwaarmoedige langenis indruilden en 't al vergeten waren wat er omging. Daarop kwam het einde met groot gedruis alles wakkerschudden’ (Dodendans 102)
| |
[Indruisen]
INDRUISEN, druiste in, ingedruist (onoverg.)
1. | druisend instorten
‘Die dag juist was het begonnen en sedert was alles ingedruist en kapot gevallen’ (Dorpslucht II 288) |
| |
2. | met drukte en in menigte naar binnen komen, binnenstromen (WNT)
‘Uit een zijstraat kwamen van de omliggende dorpen de jonge kerels bij benden indruisen’ (Minnehandel) |
| |
[Indrummen]
INDRUMMEN, -, ingedrumd zie: INGEDRUMD
| |
[Induigen]
INDUIGEN, doog in, ingedogen (overg.)
induwen
‘Dit werk bestond in vaste mokkedeeg met de twee duimen stevig in de palmhouten vormen duwen, met een lang mes het deeg langs het oppervlak van het hout door te snijden en er 't ingedogene dat in het uitgeholde de vorm van mannetjes-te-peerd gekregen had, er uit te halen en op platen te leggen’ (Avelghem 110)
| |
[Induiken]
INDUIKEN, dook in, ingedoken (overg.)
verbergen in, begraven
‘Onder die linden hadden ze Zeen ingedoken’ (Zonnetij 521)
| |
[Ineendonderen]
INEENDONDEREN, donderde ineen, ineengedonderd (onoverg.)
donderend ineenstorten
‘Nu was de wraak volbracht en Schemel hoorde in zijn hoofd een geweldig gedruis: het ratelend ineendonderen van de grote hoeve’ (Zomerland 229)
| |
| |
| |
[Ineenflokken]
INEENFLOKKEN, flokte ineen, ineengeflokt; zich -
zich neervlijen
‘De kater (...) wreef zijn lijf rond Monika's benen, trappelde wat op de bolle pootjes en flokte zich zorgvuldig ineen onder de stoof’ (Dodendans 147)
| |
[Ineengeknuffeld]
INEENGEKNUFFELD, bn.
ineengedoken
‘De gendarmen vonden de landmeter, met gekneusde schedel, bebloed, plat uitgestrekt aan de oever in 't water; wat verder ontdekten zij de bediende ineengeknuffeld en versteven’ (Waterhoek 76)
| |
[Ineenhaken]
INEENHAKEN, haakte ineen, ineengehaakt (overg.)
met haken aan elkander koppelen, verbinden
‘De ene rijmreek was immers om de andere heengeslingerd en ineengehaakt’ (Herinneringen 348)
| |
[Ineenklessen]
INEENKLESSEN, kleste ineen, ineengeklest (onoverg.)
ineenlopen, ineengroei en
‘Maar zij (= de dorpen) staan er in zulk groot aantal over de streek verdeeld dat ze, op sommige plaatsen ineengeklest zitten of amper op een akkerbreedte van elkaar gescheiden zijn’ (Vlaanderen 427)
| |
[Ineenklissen]
INEENKLISSEN, kliste ineen, ineengeklist (onoverg.)
ineenlopen, ineengroeien, ineenslingeren, - strengelen, als klissen ineen, aaneen zitten, kleven
‘En dan, in één duivelslag, op één teken, vliegen ze tegen elkaar aan en vormen een dicht ineengekliste klomp, een haaibaai, een warreling’ (Vlaschaard 205)
| |
[Ineenknikken]
INEENKNIKKEN, knikte ineen, ineengeknikt -(onoverg.)
doorbuigen, ineenzakken
‘Pakoms voeten doen pijn, hij heeft ze in wonden gelopen. Hij knikt ineen, wilde uitrusten, maar mag niet - hij had geen tijd - voor zonsondergang moet hij aankomen’ (Tolstoï 147)
| |
[Ineensmijten]
INEENSMIJTEN, smeet ineen, ineengesmeten (overg.)
samenvoegen
‘Zo lang, tot de notaris heel de omschrijving opgeroepen had en vermeldde dat de kopen nu zouden “ineengesmeten” worden, had Vermeulen gezwegen’ (Vlaschaard 248)
| |
| |
| |
[Ineenverdoezelen]
INEENVERDOEZELEN, verdoezelde ineen, ineenverdoezeld (onoverg.)
ineedopen
‘Doch vreugde en spijt verdoezelden en versmolten ineen’ (Levensbloesem 411)
| |
[Ineenversmelten]
INEENVERSMELTEN, versmolt ineen, ineenversmolten (onoverg.)
ineensmelten
‘Doch vreugde en spijt verdoezelden en versmolten ineen’ (Levensbloesem 411)
| |
[Ineenzwakken]
INEENZWAKKEN, zwakte ineen, ineengezwakt (onoverg.)
ineenstorten, ineenzakken
‘Maar 't halven de trap kon zij niet meer verder, zij zwakte ineen, wilde hier nog een tijdeke rusten’ (Zomerland 223)
‘De schamele meubelen, ze hadden zolang veilig en vast gestaan, maar nu ze uit hun hoek gerukt waren, hingen ze los, vermolmd en zwakten ineen’ (Langs Wegen 189)
| |
[Ingaan]
INGAAN, ging in, ingegaan (overg. en onoverg.)
1. | binnengaan, binnentreden
‘De voordeur stond open; met 't ingaan zag Zalia geen steke voor haar ogen’ (Lenteleven 179) |
| |
2. | overdenken, overwegen zich verdiepen in (DB, Te)
‘Als zij het goed ingaan, had zij nochtans alles wat zij verlangen kon om gelukkig te zijn’ (Genoveva 223) |
| |
[Ingangsdag]
INGANGSDAG, m., -en
heropening, hervatting, begin (van de lessen, van de school)
‘Alzo, bij een ingangsdag na de grote vakantie, is het gebeurd te nonkels in de winkel dat ik door een vader die zijn zoon binnenbracht, werd aangesproken’ (Avelghem 51)
| |
[Ingedromd]
INGEDROMD, verl. deelw. van: indrommen
geduwd in, tussen, ingesloten
‘Hij moest bij de koeien zijn en kon niet weg van zijn stieren waar hij ingedromd stond door de meningte van 't volk’ (Uitzicht 255)
| |
| |
| |
[Ingedrongen]
INGEDRONGEN, bn.
ineengedrongen
‘Het ingedrongen, steenoude kerkje, te midden het stille kerkhof, het stond voor zijne ogen, maar hij zag het niet’ (Dorpsgeheimen 304)
| |
[Ingedrumd]
INGEDRUMD, verl. deelw. van indrummen
geduwd in, tussen, ingesloten
‘Hij moest bij de koeien zijn en kon niet weg van zijn stieren waar hij ingedrumd stond in de menigte van 't volk’ (Uitzicht II 57)
| |
[Ingekeerd]
INGEKEERD, bn. (DB)
devoot, aandachtig, ernstig
‘Midden in 't gewoel bleef zij ingekeerd met zichzelve’ (Alma 72)
‘Gister nog hadden zij samen hun avondgebeden opgezegd. Zij zag nog de ingekeerde uitdrukking op zijn gelaat’ (Lenteleven 174)
| |
[Ingekleed]
INGEKLEED, bn.
ingeduffeld
‘De beweging in de vrije lucht hield hen echter 't bloed warm, en hun wel ingekleed lijf voelde er te meer de prikkelende deugd van’ (Dagen 296)
| |
[Ingekomene]
INGEKOMENE, m., - v., -n
die binnenkomt
‘Er was veel volk in de herberg en luide leute. De nieuw ingekomenen zaten welhaast bij in de ronde’ (Lenteleven 121)
| |
[Ingekromd]
INGEKROMD, bn.
ingetrokken en gekromd
‘De machtige stieren herkende men aan hun opgetogen, haastige stap, aan het snuivend gebaar van hun neerbukkende kop en ingekromde hals’ (Uitzicht 241)
| |
[Ingelommerd]
INGELOMMERD, bn.
overschaduwd, overlommerd
‘Dan sprongen zij op en liepen om ter zeerst naar het hof dat daar ingelommerd rustte onder zijn grote bomen lijk de gelangde oase te midden ener vuurwoestenij’ (Zonnetij 392)
| |
| |
| |
[Ingemuurd]
INGEMUURD, bn.
door muren omgeven, omringd, ingesloten
‘De jongens wandelden, wroetelden ondereen op de kleine speelplaats, ingemuurd, ongenegen tot spel’ (Dodendans 57)
| |
[Ingenoot]
INGENOOT, m., -noten
ingezetene, huisgenoot
‘Tot nu toe had de pastoor enkel de gebeurtenissen vernomen die zich op 't dorp, al de buitenkant gewend hadden en aldaar hun uitwerksel kregen onder de ingenoten’ (Dorpsgeheimen 82)
‘Jan was weg en vergeten geweest, maar met dat onverwachte weerkeren, werd hij ineens de ingenoot’ (Langs Wegen 100)
‘Zij (= de boeren) waren fier over hun bomen, zij beminden ze als levende wezens en ingenoten van 't huis’ (Najaar 369)
| |
[Ingesmoord]
INGESMOORD, bn.
door nevel, mist bedekt, verborgen
‘Over de wallen waar een smal grachtje 't oneindige inloopt, ligt de evenheid ingesmoord als onder ene zee van weemoed, onbewoond en verlaten’ (Herinneringen 219)
| |
[Ingestuikt]
INGESTUIKT, zie: INSTUIKEN
| |
[Ingetrokkenheid]
INGETROKKENHEID, v.
teruggetrokkenheid, ingekeerdheid
‘De jongere behield dezelfde zwijgende ingetrokkenheid niet meer tegenover zijn ouders’ (Mourlons 163)
| |
[Ingrimmig]
INGRIMMIG, bn. en bw.
zeer grimmig
‘Maar de ouden bleven ongelovig en wantrouwig voor de bedriegelijke maartse zomer, zij spotten met de zon, legden nieuwe takkebossen op 't vuur en bleven ingrimmig zitten warmen’ (Zomerland 244)
‘Zuster Ignatia, ingrimmig van aard, streng op de regel gesteld’ (Alma 139)
| |
[Ingrimmigheid]
INGRIMMIGHEID, v.
heftige toorn, verslagenheid
‘Hij liep over 't hof met de ingrimmigheid op het wezen’ (Vlaschaard 152)
| |
| |
| |
[Inhaal]
INHAAL, m.
het inhalen; slurp, teug, slok
‘En nu ging Jantje aan 't plonsen, tot de witte pap tot deeg bekleef, (...). Met nieuwe inhaal van bloem bekleef het deeg al dikker’ (Dorpsgeheimen 135)
| |
[Inheten]
INHETEN, heette in, ingeheet (overg.)
door en door heten, warmen
‘De boeren zijn moegezeten op hun stoel en hun schenebenen genoeg ingeheet’ (Maanden 308)
| |
[Inhouden]
INHOUDEN, hield in, ingehouden (onoverg.)
blijven staan (VD I B)
‘Clotielde hield in omdat zij te ver vooruit waren, en hij doorschouwde haar inzicht en verlangen om in 't gezelschap te komen, want met hem alleen, voelde zij zich op haar ongemak’ (Minnehandel 263)
| |
[Inhuizig]
INHUIZIG, bn.
ingeburgerd, inwonend
‘In die nieuwe omgeving kwam de edelmaagd geleidelijk haar verdriet te boven, gerocht onder de bekoring van het aanminnig gezelschap met jeugdige speelgenoten. Eens dat zij zover inhuizig geworden was, leidde de abdis het nichtje bij de leerlingen (Genoveva 150)
Hij zocht op hofsteden ommelands, maar overal waren de knechten er inhuizig en woonvast, ze volgden elkaar op van vader tot zoon’ (Langs Wegen 169)
| |
[Inken]
INKEN, m., (DB, Te)
bekendmaking, kennisgeving, mededeling
‘Voor de goede gang der zaken op 't hof, zorgde Ludbold, die aangesteld was als slotvoogd, en alle dagen kwam hij op een vast uur bij de hertogin zijn inken doen’ (Genoveva 42)
‘Hij mocht hem in geen geval laten begraven zonder inken te doen’ (Dorpslucht I 226)
| |
[Inkeren]
INKEREN, keerde in, ingekeerd; zich -
zijn gemoed, zijn geweten beproeven, ernstig onderzoeken (WN
‘Zij moest zich gedurig inkeren om 't niet als een zinsbegoocheling op te nemen en zich wel te vergewissen dat het werkelijk met haar gebeurde’ (Dorpslucht II 176)
| |
| |
| |
[Inkering]
INKERING, v.
ingetogenheid, bezinning, inkeer)
‘Het was de gebeurtenis waar klein en groot naar verlangde, (...) - een avond van inkering en vroomheid’ (Kerstvertellingen 94)
| |
[Inkloppen]
INKLOPPEN, klopte in, ingeklopt (overg.)
inkleppen, de aanvang van een kerkdienst door kleppen bekendmaken (VD)
‘Eens de misse ingeklopt, komt er stilte, afwachting naar de aanvang der plechtigheid’ (Uitzicht 324)
| |
[Inknopen]
INKNOPEN, knoopte in, ingeknoopt (overg.)
knopende vastmaken, sluiten, insluiten
‘In de tent werd Riks boedelzak onderzocht in 't bijzijn van elkendeen; Krauwel telde het geld en de kleerstukken, en met 's jongens alm werd alles gebundeld, ingeknoopt en weggelegd onder de bewaking van eenieder’ (Zonnetij 403)
| |
[Inkomgeld]
INKOMGELD, o., -en
entreeprijs
‘Maar Wies hield het alevenwel zo lang en zo standvastig vol; dat ze zich eindelijk in staat achtten en besloten ene vertoning te geven voor al de jongens van 't dorp, met inkomgeld en wat verlichting’ (Najaar 442)
| |
[Inkteblauw]
INKTEBLAUW, bn.
donkerblauw
‘De lucht zat inkteblauw bewolkt en Jan vond nievers geen sterren’ (Langs Wegen 179)
| |
[Inktepurper]
INKTEPURPER, bn.
inktachtig purper
‘De wijde meers leek als bij toverslag overwaterd; volgezeeuwd als een effen meer, een heuvel daarachter scheen een lang uitgerekte, inktepurpere wolk, zwaar tegen de einder’ (Avonden 338)
| |
[Inkte-vijver]
INKTE-VIJVER, m., -s
vijver met zeer donker, donkerblauw, inktachtig water
‘Te midden het vierkantig omhein der boerderij lag de mestput - het zwarte, lobberig watervlak, zwart glimmig lijk een inkte-vijver waar het zon-oog in vuurde’ (Zonnetij 470)
| |
| |
| |
[Inkthoorn]
INKTHOORN, m., -en
inktkoker, inktpot (uit een hoorn of van hoorn gemaakt) (WNT)
‘Op een vuurtje van boskolen kookte Benignus er het zwarte sap van de inkt als een tovervocht; hij miek de inkthoorntjes vast aan het schrijfberd, sneed de rietpenne, scherpte de griffels’ (Genoveva II 118)
| |
[Inktklater]
INKTKLATER, m., -s
inktklodder, gemorste druppel inkt
‘De jonge bladeren vlekken zwart op dat gouden veld, lijk ongedurig, wemelende inktklaters’ (Zonnetij 350)
| |
[Inktsap]
INKTSAP, o., -pen
inktachtige vloeistof
‘Als er dan nog ene fabriek bijkomt, die 't water van het beekje in ene riool met inktsap verandert, (...) dan is àl het “dorpse” er af’ (Vlaanderen 452)
| |
[Inktzwart]
INKTZWART, bn.
zwart als inkt
‘Er is allen nog dat wrak op de woeliger, inktzwarte zee’ (Werkmensen 373)
| |
[Inleren]
INLEREN, leerde in, ingeleerd (overg.)
instuderen
‘Hier had hij al de stukken bijeen om nachten en dagen lang in te leren, 't geen zijn wijze voorouders er met vaste tekens geboekt hadden: al hunne wetenschap’ (Dorpsgeheimen 322)
| |
[Inleven]
INLEVEN, leefde in, ingeleefd (onoverg.)
inwonen
‘Hij zou geern alles geven wat hij op de wereld bezat om hier te mogen voortdoen lijk vroeger en blijven inleven bij 't klinkend, blijde, jonge volk op 't boerengedoe’ (Langs Wegen 104)
| |
[Inlokken]
INLOKKEN, lokte in, ingelokt (overg.)
iemand (ergens) binnenlokken, hem aanlokken of verlokken om (ergens) binnen of om ergens in te komen (WNT)
‘Nu zag Viane duidelijk in dat ze een schijnbeeld naliepen dat altijd achteruitschoof, hen immer dieper het land inlokte’ (Kerstvertellingen 79)
| |
| |
| |
[Inlommeren]
INLOMMEREN, ingelommerd zie: INGELOMMERD
| |
[Inmiddelertijd]
INMIDDELERTIJD, bw.
inmiddels
‘In hun gesloten kop leeft 't genoegen van de zomerweelde, maar inmiddelertijd zijn hun zinnen aan 't ravelen over bedrag en beschot dat de landen zullen afwerpen met de oogst’ (Vlaschaard 117)
| |
[Innewaarts]
INNEWAARTS, bw. (GL, Te)
inwaarts, binnenwaarts, naar binnen toe
‘Haar huizetje stond innewaarts in de rij der woningen van de dorpskom’ (Lenteleven 155)
‘Ouders en kinders groeien uiteen, ze willen uitewaarts in plaats van innewaarts’ (Vlaschaard 169)
| |
[Inreiken]
INREIKEN, reikte in, ingereikt (overg.)
indienen
‘De hofsterrekijker Po Yang Fu reikte, ouderdomszwakte voorwendend, zodra zijn ontslagverzoek in’ (China 39)
| |
[Inrichtingskracht]
INRICHTINGSKRACHT, v., -en
organisatietalent
‘Ik van mijne kant, sta verbaasd door die ongelooflijke inrichtingskracht der Duitsers’ (Oorlagsdagboek - December 106)
| |
[Inrichtingstalent]
INRICHTINGSTALENT, o., -en
organisatietalent
‘Hoeveel gemeenten zijn er niet zonder burgemeester, waar een persoon van weinig bediet, door de omstandigheden gedwongen, is naar voor gekomen en die met wondere inrichtingstalenten bezield blijkt, alles opreddert en overal tussenkomt waar moeilijkheden zijn?’ (Oorlogsdagboek - November 27)
| |
[Inrinkelend]
INRINKELEND, bn.
rinkelend beginnende
‘Plots wierp een andere (merel) zijn schelle kreet in de stilte rellend een volle keel inrinkelend en scherp dat 't klonk om boven als een spotlach en stoornis om al die gemaakte mooidoenerij’ (Bloemlezing 230)
| |
| |
| |
[Inslag]
INSLAG, m.
het eten en drinken (VD 4)
‘Reinaert at 't geen hem gegeven was: 't smaakte hem goed en 't was zachte inslag’ (Reinaert III 195)
| |
[Insleren]
INSLEREN, sleerde in, ingesleerd (onoverg.)
inglijden
‘Vrouw Pauwels ging rond om te zien of ieder zijn bekomste kreeg en ze vroeg alhier en aldaars: of 't smakelijk insleerde?’ (Minnehandel 23)
| |
[Insoliet]
INSOLIET, bn. (Fr.: insolite)
ongewoon (gerucht, enz.)
‘Als er bij ongeval een deksel op de grond viel of insoliet gerucht gemaakt werd, kreeg de dader het te horen met een bitsig: “Is 't hier een smisse misschien?”’ (Kroniek Gezelle 35)
| |
[Inspanningskracht]
INSPANNINGSKRACHT, v.
kracht, vermogen om zich in te spannen, werkkracht
‘Door de natuur zijn de jonge meisjes begaafd met ene inspanningskracht zonder palen’ (Herinneringen 248)
| |
[Instaan]
INSTAAN, stond in, ingestaan (overg.) (Lo)
vergoeden
‘En seffens was er (geld) genoeg om de bestolenen schikkig in te staan’ (Zonnetij 427)
| |
[Instap]
INSTAP, m., -pen
intrede, het binnengaan
‘Het was de eerste herberg van 't dorp, waar ze de baas kenden; ze gingen er nooit voorbij, het was de oude gewoonte en meteen de blijde instap voor de thuiskomst’ (Werkmensen 266)
| |
[Insteken]
INSTEKEN, stak in, ingestoken en ingesteken (overg. en onoverg.)
1. | iets ergens insteken
‘Luizen heeft hij, luizen! hij zit krimeneel vol ongediert! met uwe duivelsklauw hebt ge z'r ingestoken’ (Lenteleven 61) |
| |
2. | uitdr.: ‘zijn hoofd insteken’: een kort bezoek brengen
‘'k Ga nu; 'k heb maar in een haaste mijn hoofd ingesteken, - 'k kom van 't dorp’ (Grootmoedertje 7) |
| |
| |
3. | haperen, niet verder kunnen, geraken
‘In naam der kleuters die er zijn blijven insteken, heb ik moeten beloven het voor hen in orde te brengen’ (Levensbloesem 478) |
| |
[Instel]
INSTEL, m.,
prijs, som waarop bij een openbare veiling iets ingezet wordt (VD); openbare veiling
‘En dat het nu juist samenvallen moest met de instel en verkoop van Legijns hofstede, die al sedert een maand in de belle lag, hielp er nog aan om zijn stoppig gemoed te verwerzen’ (Vlaschaard 232)
| |
[Instellen]
INSTELLEN, stelde in, ingesteld (overg.)
inzetten, op een verkoping het eerste bod ergens op doen (VD 3)
‘De notaris las de beschikkingen af: eerst zou men elk lot afzonderlijk instellen en verkopen’ (Vlaschaard 247)
| |
[Insteller]
INSTELLER, m. -s
die instelt
‘Bij de eerste zitting was het land verbleven aan: Johannes Lodewijk Vermeulen. Het hof met al de gebouwen verbleven aan dezelfde insteller voor de somme van: vijf en twintig duizend franken’ (Vlaschaard 248)
| |
[Instuiken]
INSTUIKEN, stuikte in, ingestuikt (overg.)
instoten, instompen, met geweld inslaan; klein maken ‘ingestuikt’: ineengedrongen
‘Zijn hoofd zat ingestuikt tussen de schouders’ (Zomerland 207)
‘Bij de oude schilders staan diezelfde landse Vlamingen echter afgebeeld als vernukkelde, scheefgeschouderde, kortgeblokte, ingestuikte postenakels’ (Vlaanderen 505)
| |
[Inte]
INTE, v.
inkt
‘De zonne heft een zierken nog uit het water. 't Purper is nu vaal, 't blauw is dood, de bomen donker en 't meer blinkt nu lijk dikke zwarte inte’ (Bloemlezing 40)
| |
| |
| |
[Interden]
INTERDEN, tord in, ingetorden (onoverg.) (DB, Te)
binnentreden, -gaan
‘Het deed hem aan als: het interden, de aanvang van een geluk die hij niet zwelgen kon of overkijken’ (Minnehandel 136)
| |
[Intruus]
INTRUUS, m. (Fr: intrus)
indringer
‘Hij beschouwde mij als een intruus die met het prestige wegliep dat uitsluitend aan de Gezelle-familie toekwam’ (Kroniek Gezelle 87)
| |
[Intussentijd]
INTUSSENTIJD, bw.
intussen
‘De heer onderpastoor ook, kan intussentijd verplaatst worden en vervangen door een van effen op’ (Levensbloesem 362)
| |
[Involgen]
INVOLGEN, volgde in, ingevolgd (overg.)
1. | (van een persoon) zijn wensen inwilligen, toegeeflijk zijn (VD 2) (DB)
‘Maar toch wilde ze niet toegeven aan die zotte luim, ze zou zich schamen tegenover de boer en het volk van 't hof - ze zouden het immers belachelijk vinden dat ze haar dochter alzo involgde’ (Kerstvertellingen 45) |
| |
2. | (van driften, grillen, luimen) eraan voldoen, eraan of erin toegeven (WNT)
‘In haar ellende stond zij moedermens alleen, verlaten; de schande op haar gevallen, omdat zij (...) de kwade neiging van haar hart had ingevolgd’ (Lenteleven 175) |
| |
[Invooisen]
INVOOISEN, vooisde in, ingevooisd (overg.)
influisteren
‘Dat moet ge verwachten van vriendinnen die ge in uw huis ontvangt! En nu komt die hukspende mij dat invooisen: (...)’ (Beroering 568)
| |
[Inwendigheid]
INWENDIGHEID, v., -heden
het binnenste, het inwendige
‘Al de mensen kenden Martje gelijk hij daar eeuwig en ervig gezeten had, bachten zijn venstertje aan de werkbank: zijn hoofd en zijn bovenlijf getekend tegen de zwarte inwendigheid van het huizeken’ (Dorpsgeheimen 250)
| |
| |
| |
[Inwikkeling]
INWIKKELING, v., -en
verwikkeling
‘In zover had hij nu zijn voorsprong, dat hij verwittigd was, dat hij zijn voorzorgen nemen kon en een plan beramen met alle mogelijke inwikkeling’ (Dorpslucht I 107)
| |
[Inwillig]
INWILLIG, bn. en bw.
vriendelijk
‘Lander bezag heur verwonderd maar knikte toch inwillig’ (Zomerland 285)
‘Ge gaat toch naar de ommegang? - Zeker - Met mij? - Met u of met een ander, zei ze, met 't inzicht hem te plagen, maar ze knikte hem inwillig toe’ (Minnehandel 108)
‘Claarke loech hem inwillig aan, maar scheen geen geloof te hechten aan al zijn beloften’ (ibid. 137)
| |
[Inwoon]
INWOON, m.
inwoning
‘'t Is de mening; dat gij om zo te zeggen, zoudt hebben ..., dat gij zoudt, ja, iets als inwoon zoudt hebben, ginder, bij ons’ (Vrolijke Knaap 104)
| |
[Inzaat]
INZAAT, m., -zaten
ingezetene, bewoner, burger
‘De inzaten hadden het altijd als een plicht beschouwd die overlevering met ere te doen in zwang te blijven’ (Kerstvertellingen 94)
| |
[Inze]
INZE, v., -n (zie ook: einze)
hengsel
‘Haar stap danste licht over 't stro en ze deed de inzen (= van de emmers) rinkelen’ (Minnehandel II 66)
| |
[Inzet]
INZET, m.
begin
‘De jonkheden waren al afgesproken elk met zijn meisje om de inzet te doen: de eerste dans’ (Minnehandel 283)
| |
[Inzicht]
INZICHT, o.
bedoeling, oogmerk, voornemen
‘Haar inzicht was zuiver’ (Lenteleven 171)
‘Hij had haar bedrogen, de schijnheiligaard uitgehangen, met inzicht zijn lusten te voldoen, haar in zonde te brengen’ (ibid. 174)
| |
| |
| |
[Inzichtig]
INZICHTIG, bw. (Lo)
schrander, begrijpend
‘Zie eens, Kerlo, we zouden daar veel, veel geld van maken, zei ze plotseling op zakelijke toon en zij keek met hare ogen inzichtig lonkend in de zijne’ (Zomerland 321)
‘Hij bezag de kerels met een fijn inzichtig oogknipje’ (Dagen )
| |
[Inzitten]
INZITTEN, zat in, ingezeten (Lo) (onoverg.)
uitdr.: ‘met iets, iemand inzitten’: zich eraan gelegen laten liggen (VD 2), verlegen zijn met
‘Jozef zat er fel mede in, riep zijn zoon en zegde hem: (...)’ (Kerstvertellingen 142)
‘Kwestie was dat Krotter nu al zoveel inzat en spel miek van kindervermaak als de kinders zelf’ (ibid. 165)
| |
[Inzuipen]
INZUIPEN, zoop in, ingezopen (overg.)
door zuipen in zich opnemen, inslorpen, indrinken (fig.)
‘Dat wulps, wellustig lippenspel zoop hij in met die dromende of uitgillende klankenweelde’ (Zomerland 317)
| |
[Inzwiepen]
INZWIEPEN, zwiepte in, ingezwiept (overg.)
inzwieren
‘Als zij het echter wagen durft de ogen dicht te doen, lijkt het alsof zij de hoogte ingezwiept wordt, tot in de wolken (Prutske 282)
| |
[Iodiform]
IODIFORM, o.
jodoform
‘Men bracht gekwetsten binnen en door heel het huis stoorde een lucht van iodoform’ (Prutske 194)
| |
[Ip]
IP, in: ‘ip end ip’: helemaal (DB, Lo)
‘Ware 't mijn kind, ik zou 't wel laten genezen, zei ene boerin, vrouw Saelens eerste was ip end ip hetzelfde en Mina heeft het in drie dagen genezen’ (Zomerland 296)
|
|