Alle de brieven. Deel 15: 1704-1707
(1999)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdGepubliceerd in:
| |||
Korte inhoud:Onderzoek naar verglaasd materiaal dat ontstaan was bij de verbranding van hooi in een hooiberg. | |||
Opmerkingen:De woorden 3e maart 1705 in de datering bovenaan de brief zijn geschreven in andere inkt dan de rest van de tekst. In het archief van de Royal Society te Londen bevindt zich een Engelse vertaling van de brief door John Chamberlayne (RS, MS 2038, Early Letters L.3.73; 4 kwartobladzijden). De brief werd voorgelezen op de vergadering van de Royal Society van 11 april 1705 O.S. (Royal Society, Journal Book Original, Dl. 11, blz. 69). Zie voor de Oude Stijl (O.S.) de Opmerkingen bij Brief 249 van 22 juli 1704, in dit deel. | |||
Letter No. 255
| |||
Published in:
| |||
Summary:Examination of vitrified matter which had come into being when hay in a haystack had caught fire. | |||
Remarks:The words 3e maart 1705 in the dating at the top of the letter have been written with ink which differs from that in the remainder of the text. In the archives of the Royal Society in London an English translation of the letter by John Chamberlayne (RS, MS 2038, Early Letters L.3.73; 4 quarto pages) is to be found. The letter was read in the meeting of the Royal Society of 11 April 1705 O.S. (Royal Society, Journal Book Original, vol. 11, p. 69). For the Old Style (O.S.) see the Remarks on Letter 249 of 22 July 1704, in this volume. | |||
Delft in Holland den 3e Maart 1705.
Aan den Edele Heer John ChamberlaijneGa naar voetnoot1.
Ga naar margenoot+Ik hebbe UEd: seer aangenamen, en beleefdenGa naar voetnoot2 Brief uijt Westmunster vanden 21e November 1704. eerst op den 19e Februarij 1705 ontfangen, waarin gesien, dat mijne aanmerkingeGa naar voetnoot3 ontrent den Toebak-as, UEd: aangenaam sijn geweestGa naar voetnoot4, ende dat UEd: ten huijse vande heer Aerts Bisschop van CantelbergGa naar voetnoot5, met den Heer Bisschop van SaltsburgGa naar voetnoot6 ten eeten was. GemelteGa naar voetnoota Heer BisschopGa naar voetnoot7 verhaalde dat een grooten Hoeijberg op het duijnGa naar voetnoot8 na bij Salisburg, na eenige tijd rookens, en fermenterings in brant geslagen, en gans verteert was; maar in plaats, dat de As los en verspreijt lag, als gemenelijk, was deselve in een vaste substantie, en seer ligtGa naar voetnoot9 verandert, ende datGa naar voetnoot10 met gantsche karre ladingen, ende datGa naar voetnoot11 UEd: een stuk daar van aan de Coninklijke Societeit hebt gebragt, welke oordeelde dat deselve door een bijsondere hitte was verglaast en gecalcineert. UEd: hebt die goetheit gehadt, een stukje van het geseijde, in een Brief vande Heer Secretaris Hans SloaneGa naar voetnoot12, mij latenGa naar voetnoot13 toe komen, waar voor ik dankbaar ben. Soo ras als ik het geseijde stukje stoffe beschouwde, quam mijn gevoelen met die vande Co: Societeit over een. Laat men mij ten goede nemen, dat ik mijne verdere geringe gedagten en waar neminge hier bij doe. | |||
Delft in Holland, the 3rd of March 1705.
To Mr. John ChamberlayneGa naar voetnoot1.
Ga naar margenoot+I received your very pleasant and kind letter from Westminster of the 21st of November 1704 only on the 19th of February 1705. In this I saw that my remarks on tobacco ashes have pleased youGa naar voetnoot2 and that when you were dining at the house of the archbishop of CanterburyGa naar voetnoot3 with the bishop of SalisburyGa naar voetnoot4, the said bishop related that a big hay-rick on the down near Salisbury, after smoking and fermenting for some time, had taken fire and been decayed altogether. But the ashes, instead of being loose and scattered, as is commonly the case, had been transformed into a solid and very light substance, even in whole cartloads. And I saw in your letter that you brought a piece thereof to the Royal Society, which was of the opinion that it had been vitrified and calcinated by an extraordinary heat. You were good enough to let me have a piece of the said matter in a letter from the secretary, Mr. Hans SloaneGa naar voetnoot5, for which I am grateful. As soon as I observed the said piece of matter, I agreed with the opinion of the Royal Society. I hope you will not take it amiss if I add here my further modest thoughts and observations. | |||
Ga naar margenoot+Ik beelde dan mijn selven inGa naar voetnoot14, dat dese glasagtige stoffe, meest vast zout was, ende dat ten tijde, als die stoffe door de groote hitte vloeijbaar zijndeGa naar voetnoot15, de dampen ofte vogtigheijt, die onder uijt de gront van het Hoeij, ofte ook de Hoeij deelen, die nog geen glasagtigheijt hadden aan genomen, sijn op geheven, ende haar geplaastGa naar voetnoot16, inde nog vloeijbare ofte glasagtige stoffe, ende dat daar op de hitte vermindert sijnde, de glasagtige stoffe, met soo veel lugt plaatsen is beset geblevenGa naar voetnoot17, ende dus een ligte stoffe veroorsaaktGa naar voetnoot18, te meer om dat wij door gaansGa naar voetnoot19 onder vindenGa naar voetnoot20, dat een seer kleijn gedeelte vogt, wanneer daar hitte bij komt, een groote uijtbreijdinge veroorsaaktGa naar voetnoot21. Om mijn selven te voldoenGa naar voetnoot22, of het niet waarlijk meest vast zout was, soo hebbe ik tot twee malen toe, ontrent een Ert groote van die stoffe geplaast op een stuk Houtskool, ende door een straal vuijrs van een dikke kaars, soo een hitte aan de geseijde glasagtige stoffe gebragt, dat deselve aan het smelten raakte, en in sulken hitte liet ik het vallen in een koper bekkentje, daar in ontrent een halve vinger hoet suijver regen water was. Dese stoffe int water komende, separeerde met een weijnig aan rakinge als in gruijs. Met welk doen ik gedagten hadde, dat veele zout deelen tot het water souden over gaanGa naar voetnoot23. Ga naar margenoot+Na dat dit water eenige menuite hadde gestaan, nam ik van het bovenste water, en ik plaaste het selve op 8. à 10. bijsondereGa naar voetnoot24 glasen die seer suijver waren, en op ijder niet welGa naar voetnoot25 een druppel water, en ik sag datGa naar voetnoot26 wanneer het water bij na was weg gewasemt, een groote menigte van zout figuurtjens, van veel der hande figuurtjensGa naar voetnoot27 ende onder deselve verscheijde welkers oppervlakte een net quadraatGa naar voetnoot28 was, andere weijnige waren van drie zijden, en weer andere seszijdig en langwerpige, ende hebbende na hare ongemene kleijnheijt een groote dikte, soo dat ze verbeeldenGa naar voetnoot29 Cristallige deeltjens, die wij met het bloote oog waren beschouwende, dat geen onaangenaam gesigt verwekteGa naar voetnoot30. Als mede sag ik lange deeltjens, dog seer weijnige, die kleijne sal peter deeltjens verbeeldenGa naar voetnoot31. | |||
Ga naar margenoot+I think that this vitreous matter consisted mainly of solid salt and that, when that matter is fluid in consequence of the great heat, the vapours or the moisture which have emerged from the bottom of the hay, or the hay particles which had not yet been vitrified, were raised and placed themselves in the still fluid or vitreous matter, and when thereupon the heat diminished, the vitreous matter contained so many air-bubbles and thus a light substance was formed, the more so because we always find that a very small amount of moisture, when heat comes near to it, greatly expands. In order to gain certainty, whether it was really mostly solid salt, on two occasions I placed an amount of that substance the size of a pea on a piece of charcoal, and by means of a jet of fire from a thick candle I applied such heat to the said vitreous substance that it began to melt. And when it was so hot, I dropped it into a copper vessel, in which there was about half a thimbleful of clean rain-water. When this substance got into the water, it dissolved at a slight touch as it were into coal-dust. I thought that in this way many salt particles would dissolve in the water. Ga naar margenoot+After this water had stood for some minutes, I took some of the top layer of the water and put it on eight or ten different glasses which were very clean, and on each of them there was not one drop of water. And when the water had almost evaporated, I saw a great many salt figures of many different shapes, and they included several whose surface was a beautiful square; a few others were triangular, and others again six-sided and oblong. And in proportion to their extraordinary smallness they were very thick, so that they resembled crystalline particles, which we observed with the naked eye, and this yielded a very pleasant spectacle. I also saw long particles, but very few, which resembled small saltpetre particlesGa naar voetnoot6. | |||
Ook mede sag ik verscheijde deeltjens, die int midden breet, ende aan beijde de eijnden spits waren toe loopende, dog dese laaste en hebbe ik doorgaans nietGa naar voetnoot32 gesien, ende daar bij waren deselve soo dun, dat ze maar als een schaduwe voor het gesigt quamen. Behalven de hier vooren verhaalde zout deelen, lagen daar nog een onbedenkelijkeGa naar voetnoot33 groote menigte van zout deelen, die om haar kleijnheijt geen figuur aan te bekennen was, maar dieGa naar voetnoot34 een weijnig boven de andere daar nevens leggende, in groote uijt staaken, daar konde men een figuur aan bekennen, waar uijt ik een besluijt konde maaken, dat de rest mede zout deelen waren; en als wij daar benevens sagen dat daarGa naar voetnoot35 een groot* zout deel lag, dat daar rondomme ter spatie van een hair breet, geen zout deeltjens te bekennen waren, en als wij dan ook aan de zout deelen konde bekennen, verscheijde ommetrekken, die wij oordeelde, dat inde te samen stremmingeGa naar voetnoot37 hadden aan genomen, ende dus van tijd, tot tijdGa naar voetnoot38 grooter waren geworden, soo versterkten sulks ons gevoelen, dat de kleijne deelen meest zout deelen waren. Ga naar margenoot+Ik hebbe hier vooren geseijt, dat ik de verhaalde glasagtige stoffe, soo lang in de gloet hadde laten staan, dat aan het smelten quam; Naderhand hebbe ik een kleijn gedeelte weder in een stark vuijr gebragt, en aan het smelten komendeGa naar voetnoot39, en sig in een kloots gewijseGa naar voetnoot40 figuur begonde te veranderen, quam daar verscheijde lugt belletjens, de eene voor, ende de andere na te voorschijn, welkers openinge dan weder toe sloot, ende dit hebbe ik soo lang gecontinueert, tot dat de weijnige stoffe een klootze figuur aan nam, en welk kleijn gedeelte hier nevens is gaande. Ga naar margenoot+Na desen spreek ik met een Heer, die eenige hondert roedenGa naar voetnoot41 buijten onse stad is woonende, de welke ik vraag of wel gedagten heeftGa naar voetnoot42 dat hier ontrent een Hoeij-Berg verbrant is, die mij de plaats noemt, sijnde ontrent een ure van onse stad gelegen, deselve belooft mij de Man, wiens Hoij Berg verbrant, ofte ook wel de naast daar aan woonende aan mijn Huijs te senden, gelijk geschiet is. Dese Man vraag ik wat datter op de gront was over gebleven, daar de Hoeij-Berg hadde gestaan, waar op ik tot antwoort kreegGa naar voetnoot43, een glasagtige broose stoffe, die ligt was, en als wij daar over liepen kraakte en ontstukken brak, en als wij het in ons mont namen, konden wij een soutigheijt gewaar werden.
* Verstaat bij de groote zout deelen, soo danige groote die wel duijsent maal kleijnder sijn, als een grof zandGa naar voetnoot36 is | |||
Further I saw several particles which were broad in the middle, and tapered towards both ends, but I did not always see the latter. Moreover they were so thin that they merely appeared like a shadow before my eyes. Besides the aforesaid salt particles there was also an inconceivable number of salt particles which were so small that no figure was to be perceived on them, but on those which were a little larger than the others near them a figure could be perceived. From this I concluded that the remainder also consisted of salt particles. And when we saw further that where there was a large* salt particle, no salt particles could be perceived for a space of one hair's breadth around it; and when we could then also perceive on the salt particles several contours which we judged they had assumed during the coagulation and they therefore had gradually become larger, this strengthened our opinion that the small particles were mostly salt particles. Ga naar margenoot+I have said above that I left the said vitreous matter in the glowing heat until it began to melt. Afterwards I again subjected a small part to a strong fire, and when it began to melt and to be transformed into a globular figure, several air-bubbles appeared, one after the other, whose opening was shut again. And I continued this until the small amount of matter assumed a globular figure, which small part is enclosed with this letter. Ga naar margenoot+After this I spoke with a gentleman who lived some rodsGa naar voetnoot8 beyond our town, whom I asked whether he has any idea that in this neighbourhood a hay-rick was burned, and he named me the place, which was situated about one hour's distance from our town. He promised me to send the man whose hay-rick had been burned, or else his neighbour, to my house, which he did. I asked this man what had been left on the ground where the hay-rick had stood, upon which I received the answer: a vitreous, brittle matter, which was light and, when we walked across it, cracked and broke to pieces, and when we took it in our mouths, we could perceive a salt taste.
* By the large particles must be understood a size at least one thousand times smaller than a coarse grain of sandGa naar voetnoot7. | |||
Dit was een een groote Hoij Berg, daar men rekent dat meer dan hondert voerGa naar voetnoot44 in was, en ijder voer werd gerekent op duijsent pontGa naar voetnoot45 gewigt. Dese HuijsmanGa naar voetnoot46 verhaalde mij dat kennisse haddeGa naar voetnoot47, dat soo een grooten Hoeij Berg aan het broeijen raakte, men noemt hier Broeijen, als het Hoeij niet droog werd op gedaan, waar door men dan prijkelGa naar voetnoot48 loopt om daar brant in te komenGa naar voetnoot49, soo men het Hoeij niet weder over het land spreijt. Sekere broeijende Hoeij Berg en raakten nietGa naar voetnoot50 aan brant dat men de Vlam sien konde, maar wanneerGa naar voetnoot51 nu quam ten half wegen van het Hoeij, vond men aldaar een deelGa naar voetnoot52 verbrant Hoeij, eenige As, ende ook een ronde Bol glasagtige stoffe, en voegden daar bijGa naar voetnoot53, dat den Brand van sig selfs was uijt gegaan, om datter geen lugt hadde konnen bij komen. Hier heeft sijne Edele Heere, het geene ik voor dees tijd op de glasagtige stoffe weet te seggen, en sal onder des blijvenGa naar voetnoot54.
Sijne Wel Edele Heere. Onderdanige Dienaar.
Ik hebbe tot nog toe geen gedagten, omme mijne Brieven weder te laten drukken, en soo ik sulks quam te doen, soo sal ik in geen gebreeke blijven UEd een exemplaar te laten toekomen. | |||
This was a big hay-rick, in which there were assumed to be more than a hundred cartloads, and each cartload was assumed to weigh a thousand poundsGa naar voetnoot9. This farmer told me that he knew that such a big hay-rick began to become over-heated. Here they call it overheating when the hay is not stacked in dry condition, as a result of which there is a risk that it may catch fire if the hay is not spread on the land again. A certain fermenting hay-rick did not catch fire so that the flame could be seen, but when one got halfway the hay, one found there a fairly large quantity of burned hay, some ashes, and also a round globe of vitreous matter; and the man added that the fire had been extinguished of itself because no air had been able to reach it. Here, dear Sir, you have what I can say for the moment about the vitreous matter. And meanwhile I remainGa naar voetnoot10,
Dear Sir, Your obedient servant
Up to the present I do not contemplate to have my letters printed again, but if I do so, I will not omit to let you have a copy. |
|