Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdVondel, Joost van den-,Keulen 1587 - Amsterdam 1679, beroemd dichter en toneelschrijver van de Noordnederlandse renaissance. In 1608 zette hij samen met zijn moeder de hoeden- en later kousenwinkel van zijn vader voort. Toen zijn broer de zaak in 1652 overnam en vier jaar later failliet werd verklaard, was Vondel zijn hele vermogen kwijt; hij werd boekhouder aan de bank van lening. Hij publiceerde onder meer Jeruzalem verwoest (1620), Palamedes (1625), Gijsbrecht van Aemstel (1637), Leeuwendalers (1648) en Lucifer (1654). Na de onthulling van het Tollensstandbeeld in Rotterdam op 24 september 1860 werd een commissie geformeerd om ook voor Vondel een standbeeld op te richten. Voorzitter van dit comité was *Jacob van Lennep, die toen reeds 20 jaar werkte aan een uitgave van Vondels oeuvre. Na vijf jaar was het geld bijeen en kon het beeld door Louis Royer vervaardigd worden. Op 18 oktober werd het beeld feestelijk onthuld in het Nieuwe Rij- en Wandelpark, dat voortaan Vondelpark zou heten. Er werd drie dagen feestgevierd met een concert, optochten met praalwagens, toespraken, een tocht met de stoomboot over de Zuiderzee naar het Muiderslot enz. Op 26 september 1867 schrijft m. vanuit Keulen aan C. Busken Huet: ‘Zoudt ge al terug zyn van 't spotfeest met Vondel? Die arme man! Ik zie hem zitten in de bank van leening, op dien vuilen burgwal. En nu een standbeeld! Nu ja, de opmerking is oud, maar ze blyft even verdrietig, als toen ze nieuw was. Ik moet echter bekennen dat ik | |
[pagina 491]
| |
Vondel niet genoeg ken om erg te treuren. Ik zou er gaarne eens een tydje aan wyden, om hem goed te lezen’ (vw xii, p. 438; *Keulenaars) Hij is wel bang dat Vondel, evenals *Goethe en *Schiller zal tegenvallen. In zijn toekomstige werk toont hij zich echter doorgaans positief over Vondel, die in tegenstelling tot andere Nederlandse auteurs, wèl Trieb ‘neiging, aandrift’ tot scheppen’ had (brief aan P.A. Tiele d.d. 27 augustus 1875, vw xvii, p. 781). Over de Gijsbrecht van Amstel, waarmee op 3 januari 1638 de Amsterdamse Schouwburg geopend werd, is hij minder enthousiast (*T.T.H. Jorissen). Bij zijn behandeling van de Nederlandse Historiën van *Hooft, wijst m. ook op de armoedige omstandigheden waarin Vondel verkeerde: ‘Die Hooft was geëerd. En de arme Vondel, de man die te goeder trouw z'n eigen ziel gebruikte, en wegschonk in z'n geschriften, werd - godbetert! - by de gratie van heren Burgemeesteren, te werk gesteld als suppoost by de Bank van Lening te Amsterdam.’ (Idee 1017, vw vi, p. 305). In Pruisen en Nederland wordt het ‘vaderland’ daarom gekapitteld: ‘Meent ge Vondel 't beste te kunnen gebruiken in de bank van Lening, goed! Maar roem hem dan niet als dichter, en ontneem ons de hoop niet dat uw wreedheid onkunde is, geen valsheid’ (vw iv, p. 80). *I. Disraeli *Fokke Simonsz |
|