Oeuvres complètes. Tome V. Correspondance 1664-1665
(1893)–Christiaan Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 380]
| |
No 1422.
| |
[pagina 381]
| |
ten opzichte van de quaestie van even-gelijk spel, door mij uEdelheijt voorgestelt, als van deze volgende, daar mede weijnig verschillende. A en B trekken blindelinx bij beurten, A altijt uit 3 schijven 1, waer van twee wit zijn, en een swart, B altijt uit 3 schijven 1, waer van in tegendeel twe swart zijn en een wit; op conditie die een witte schijf trekt alles watter instaet genieten zal, maar die een swarte aantreft altijt een ducaet zal bijzetten, en A zal eerst trekken zijnde noch niets ingezet. de vrage is wat A hier bij wint of verliest? UEdelheijt vind op de mijne de proportie der witte en swarte schijven van B te zijn gelijk tot gelijk, ofte dat B gelijk getal van witte en swarte schijven moet hebben om de conditien van A en B gelijkwaardig te maaken; en op d'andere, dat A wint 207/343 van een ducaat. Maar ik vind op de mijne de ratio der swarte tot de witte schijven niet als gelijk tot gelijk, maar als 3 tegens 2; en op d'andere, dat A geen 207/343, maar 9/245 van een ducaet zouw winnen. Voorts wat belangt dese volgende quaestie, daar uEdelheijt noch niet opgedagt en hadde, te weeten: A en B werpen op met beurten kruijs of munt op conditie die munt werpt een ducaet zal inzetten, maar die kruijs werpt alles zal strijken dat ingezet is, en A zal eerst werpen. de vrage is, hoeveel dat A en B zouwden behooren van eersten aan nos calculs donnent le même résultat, tant à l'égard de la question de jeu équivalent, que je vous ai proposée, que de la suivante, qui en diffère peu. | |
[pagina 382]
| |
in te setten, te weeten ieder een gelijke zomme, om te maaken dat de conditien van A en B gelijk wierden? daar vind ik op voor solutie 1⅓ ducaet voor haer beijden inleg tzamen, ofte voor ieders ⅔. En ik kan niet geloven dat ik mij in deze calculatien zouw hebben verzint, gemerkt ik alles door twe verscheijde weegen gerekent heb, en dat beijde de methoden, d'een door, d'ander buijten Algebra, dezelfde zijn, die ik gebruikt hebbe tot d'ontbinding van de drij swaartste quaestien in uw TractaatjesGa naar voetnoot2) begrepen. Evenwel dewijl deze quaestien uEdelheijt niet en schijnen van die nuttigheijt te zijn, (gelijk ook aan mij niet) dat men daar veel tijts in besteede, zo wil ik uEdelheijt zo absolut niet verzekeren van in alles wel gerekent te hebben ofte het zoude noch konnen gebeurt zijn dat ik mij hier of daar in een lettertjen hadde verzien, gelijk 't geschiet is inde twede van de 5 quaestien bij uEdelheijt tot besluit van uw Tractaatjen voorgestelt: Want in 't rekenen vande kans van A bevind ik in't overzien, dat ik een o, die wat na een a geleek, zijnde omtrent aldus, a, gemaakt, voor een a heb aangezien, waar uit dan ontstaan is, dat ik voor de kans of portie van A, die maar was 231/495 van den inleg, kreeg 232/495; en hebbende na dezelfde methode de kans van B wel berekent, zijnde 159/495 van den inleg; zo c'est-à-dire chacun une somme égale, pour faire que la condition de A et de B devienne la même; | |
[pagina 383]
| |
bleef' er voor Cees portie nootzaaklijk over 104/495 van den inleg: dienvolgende gelieft uEdelheijt voor de voorgaande opgegeven getallen 232, 159, 104, te stellen de rechte 231, 159, 105, ofte deze 77, 53, 35. Door dit exempel zal uEdelheijt mogelijk bewogen worden om zijne calculatien met gelegentheijt en lust eens weer over te zien, gemerkt hij in een briefGa naar voetnoot3) van den 10 April heeft geschreven dat hij dese eerste opgegeve en onrechte getallen 232, 159, 104, ook hadde goet bevonden. Ik bevin ook dat ik een begaane faut inde nacht, nu moede zijnde van't calculeren, drij mael bij daag heb over 't hooft gezien, waar uit ontstaan is, dat ik voor 1/9, 't rechte facit van uEdelheijts quaestie van kruijs of munt, in dien zin als ikze eerst opnam, heb gestelt 1/6, en ook bij gevolg voor 't facit, in die zin alsze uEdelheijt naderhant expliceerde, hebbe gegeven 2/9 in plaats van 't rechte 4/27, gelijk 't uEdelheijt wel hadde gerekent. Jk hebbe verstaan dat Monsieur Vossius wederom inden Haag is, en van Parijs zouwde medegebragt hebben een magnifique VerrekijkerGa naar voetnoot4) van ruijm zo goeden 104/495 de la mise: en conséquence, au lieu des nombres antérieurement donnés, 232, 159, 104, veuillez mettre les nombres corrects 231, 159, 105, ou bien ceux-ci 77, 53, 35. Par cet exemple vous serez peut-être porté, quand vous en aurez l'occasion et l'envie, à revoir encore une fois vos calculs, attendu que dans une lettreGa naar voetnoot3) du 10 avril vous avez écrit que vous aviez aussi trouvé bons ces nombres primitivement donnés et inexacts 232, 159, 104. Je trouve aussi qu'une faute, que j'avais commise dans la nuit, étant fatigué par le calcul, m'a échappé trois fois durant le jour, d'où il est résulté qu'au lieu de 1/9, le vrai facit de votre question de croix ou pile dans le sens où je l'avais prise d'abord, j'ai mis 1/6, et que par suite aussi, pour le facit de la question dans le sens où vous l'avez expliquée ensuite, j'ai donné 2/9 au lieu du nombre exact 4/27, tel que vous l'aviez calculé. | |
[pagina 384]
| |
effect als die er tot noch toe, zelfs op eens zo groote lengte zijn gemaakt, en waar vande glazen tot Roomen zouwden geslepen zijn op een nieuwe en zeer facile manier. En dewijl ik geloof, zo deze goede tijding waar is, datze uEdelheijt niet onbekent zal zijn, zo zouwd ik wel verzoeken met gelegenheijt hier van de waarheijt te mogen weeten. Hier mede dan eindigende, zal uEdelheijt na mijne hertlijke gebiedenisse, t schut des Alderhooghsten beveelen, en blijven
Mijn Heer VEdelheijts dienstwilligen Dienaar, I. Hudden.
Mijn Heer Mijn Heer Christiaan Huijgens van Zuilichem. jn s' Graven Hage. III présent, même d'une longueur double, et dont les verres auraient été taillés à Rome d'une manière nouvelle et très-facile. Et comme je crois, si cette bonne nouvelle est vraie, qu'elle ne vous sera pas inconnue, je voudrais bien vous demander d'en pouvoir apprendre la vérité par occasion. |
|