Latijnse gedichten 1607-1620
(2004)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
(131 Amaryllis (Nederlands) (Vervolg))aant.was het gepast je gemoed onbeweeglijk bewegen gelijk de hemel voor te schrijven? En je kon geen dochter der goden lijken tenzij door hardvochtig te zijn? Ach! Dat kon je wel, door mooi te zijn; ook schoonheid, iets wat stervelingen gegeven is, verschaft goddelijke voorvaderen. Vergeef het ons, nimfen, haar geboorteplaats gunnen we uw bossen met recht niet.’ [43] moeris: ‘Maar de goden zijn toch van nature welwillend. Vergeef het ons, goden, niet gedachteloos gunnen we uw hemelen haar geboorteplaats. Als ze dan toch een godin is en in dat oog een godheid schuilt, en je haar niet misleid door haar uiterlijk bemint, welaan Thyrsis, sta op: nu niet met woorden te winnen, zal ze ooit wel zwichten voor lang wachten en de tijd zal geven wat de tijd ontzegt. De goden lenen niet meteen iedere sterveling volledig hun oor. [50] Wanneer ik vandaag de vruchtbrengende Ceres de eerste schoven van het land en u, Cynthia, een hinde offer, en u een bok, Bacchus, u een geit, Faunus, is dat geen bevel aan de goden morgen te gehoorzamen of aan de door opstijgende rook mild gestemde machten mijn gebeden met onmiddellijke welstand te belonen. Vaak inderdaad, als menig offerdier het heilig altaar had bevlekt met bloed en het vuur ontelbare schapen had verteerd, stond ik op het punt te zeggen: ‘Goden in de hemel, is onze nederige woning zozeer bij u in vergetelheid geraakt!’, wanneer een gelukbrengende raaf uit het oosten mij aanspoorde te blijven hopen op de gunst van de hemelbewoners. Ik bleef hopen en heb aan de tijd de toegevendheid van de goden ontleend. Leer korte tijd te wachten bij verliefdheid en je zult je beminde in je macht krijgen.’ [62] thyrsis: ‘Kom ook nog eens met een zware tijd van wachten bij verliefdheid en je geeft de minnaar de genadeslag. Hun die jarenlang allerlei ongenoegen hebben doorstaan, houd je voor dat dit nog langer moet worden doorstaan? Ach! Dat Thyrsis de bossen verzadigt met klachten en de ruwe Mopsus Amaryllis met vlammende hartstocht! Ik geef het immers toe, Moeris: hooghartigheid en meedogenloze blikken - even zovele zweepslagen - waren te verdragen, als die maar niet Mopsus verdroegen. Mopsus, wie ben je dat je probeert mijn verzen te stellen naast die van jou en jouw Muzen naast deze van mij, met de Parnassus als scheidsrechter? [70] Clio, u zult getuigen dat satyrs en faunen - bosgoden, en niet de minste -, dat dryaden en nimfen - zeegodinnen, en niet de geringste - mij meer dan eens hebben omringd met zomerse dans op mijn melodieën, uw geschenken. Rhodope, wees jaloers: dat de bergen Thyrsis achterna zijn gegaan, met rotsen, dieren, vogels, zullen vogels, dieren, rotsen getuigen. Zeg toch Piëriden, om wat hebben de goden Mopsus lief? [77] Silvander, godvruchtig en met de heilige lauwerkrans om het hoofd, van jongsaf aan, Dictynna, uw priester, hij, erom bekend lang geleden de Ierse en Engelse kudden te hebben vermengd met de Schotse, |
|