Latijnse gedichten 1607-1620
(2004)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
(130 Huwelijkshater (Vervolg))aant.[71] ‘Maar zou de zoete geur van gewin niet iedere boei waard zijn en iemand ertoe brengen zich in welke worstelschool dan ook in het zweet te werken? Je kersverse echtgenote mag je dan niet aanstaan, haar gewaad wel. Haar geldkist, huis, bezittingen: dat is de beloning voor ons ongeluk. Niet zo maar worden vrijwillig boeien omgedaan, die gevangenis heeft zo zijn gemakken.’ [76] Wat een schande, zo'n opmerking die weinig strookt met Hollandse heldhaftigheid! Een man die slaaf is van het geld! Door de knieën gaan voor goud zou hij aan wie natuur het voorrecht schonk zijn voeten te zetten op alles wat er is! Híj zou, voor geld gehuurd, vrouwelijke arrogantie aanbidden, hij, die alom als heerser is aangesteld over land en zee! Luister, vrouw die misschien kan nemen van een grote hoop en enorme moedervlekken met goud aan het oog kan onttrekken: een hoger en edeler hartstocht gloeit in deze harten, ze zijn niet voor geld te koop. Verlies van vermogen is makkelijk voor de sterken en (wie ontkent het?) hen die van nature boven alles zijn verheven. [86] Bravo, mannelijke daadkracht! Tenzij we zelf in gebreke blijven, zal ons niets ontbreken. Als het lot een handwerksman van me maakt, wel, als ik wil zal ik rijk zijn door mijn handen en dat volstaat; voeg daarbij dat ik de vrijheid heb en mijn eigen werkzaamheden bepaal, zelf stuurman, roeier, ra van mijn schip. Geef je me, beter gezind lot, een toga? Het hof zal de cliënten leveren en die mensen mij de centen, wat je misschien niet ondoordacht een goudmijn kunt noemen. Wat verder? Ledigheid (rampzalig iets) zal ik verjagen met energieke hand of stem. Mijn werkkracht zal niet tot mijn schande verslappen, maar evenmin zal ik van alle kanten door zorgen worden ingekapseld. Hier gaat het om: ik zal volledig heer en meester zijn over deze vrijgezel. Ik hoef niet, wit weggetrokken, bang te zijn voor de frons van een ontstemde meesteres, evenmin voor scheldwoorden of haar pantoffel. Evenmin hoef ik wanstaltige kinderen, mijn eigen vlees en bloed, achter me aan te sleuren waar ik verkies door de stad te lopen. Evenmin hoef ik op te letten of niet een bediende heimelijk in het donker het bed van een van de meiden doet schudden en het huis heeft verrijkt met rente waar iedereen om lacht. [102] Evenmin (als ik mag opeenstapelen zoveel als het akelig steken van de felle waarheid ingeeft) hoef ik de marteling te ondergaan dat een koppelaar wordt betrapt bij een afgelegen raam, aangezien de echtgenote immers van het schemerdonker houdt en uw licht, Cynthia, stelt boven dat van uw broer. Evenmin hoef ik als ik van huis ben tijdens urenlange slapeloosheid sombere gedachten uit te zweten, evenmin hoef ik mij in gedachten te begeven naar de plaats waar gegronde achterdocht de lijfelijke aanwezigheid signaleert van hem die als minnaar zijn zaad zaait op ònze akkers en die, opdat de afwezige op die manier profijt heeft, Amphitryo bij zijn terugkeer een ver uitstekende hoorn bereidt. [112] Maar we hebben reeds lang de saters verzadigd met satire, en verder, vergis ik me of heb ik hier een frons op iemands gezicht gezien?
Standvastig. 's-Gravenhage, 1 oktober 1620. |
|