| |
130 01 10 1620 Ged., dl. 1 p. 188
Toelichting
In zijn correspondentie met Daniël Heinsius doet Huygens enkele uitspraken over het ontstaan van deze verssatire. Op 1 oktober 1620, wanneer hij het gedicht aan Heinsius stuurt, schrijft hij dat hij kort geleden enige dagen besteed heeft aan de lectuur van Juvenalis, Horatius en ‘anderen van dat slag wier aloude poëzie er een van mànnen is’ (‘aliorum ejus farinae, quorum poesis prisca virorum est’) (Br., dl. 1 nr. 92). Zo kwam hij in de verleiding eveneens een satire te schrijven. Over de keuze van het onderwerp luidt het in dezelfde brief:
De argumento etiam ut ne sileam, scire debes natum illud mihi et oblatum nuper admodum in convivio nuptiali, quo pars quotacumque vocatus, cordatiorum et peritioris judicij virorum admonitione tale quid observasse mihi videor atque Misogamos iste prae se fert.
(vert.: Om ook iets over het onderwerp te zeggen: u moet weten dat dit zeer onlangs bij mij opkwam en mij inviel bij een bruiloftsfeest. Daar was ik uitgenodigd als de zoveelste gast. Ik meen toen, onder aansporing van verstandiger en met meer ervaring oordelende mannen, iets zodanigs te hebben waargenomen als deze ‘Misogamos’ laat zien.)
| |
| |
Huygens houdt er aan het slot van de brief rekening mee dat de mening die hij in het gedicht verkondigt, Heinsius (gehuwd in 1617) misschien niet aanspreekt. Hij benadrukt dat het hem minder ging om het verdedigen van een bepaalde stelling dan om het schrijven van een satire.
Een week later, op 8 oktober, schrijft Huygens opnieuw aan Heinsius, naar zijn zeggen in de veronderstelling dat de vorige brief niet is aangekomen (k.a. xliv, blad 48r; een samenvatting in Br., dl. 1 nr. 93). Hij stuurt nu het verslag van zijn reis naar Venetië, dat tevens een afschrift van de ‘Misogamos’ bevat. Ook in de nieuwe brief komt de totstandkoming van het gedicht aan de orde:
At satiram tamen, et quidem - ut partim a convivio nuptiali, partim a lectione Iuvenalis, Horatii et similium recenter incalueram - argumento non adeo a veritate remoto, quam fortasse apud saeculum inviso. Tanti non est ut verborum phaleris adornem; breviter scito, thesin fuisse τὸ ‘copia finit amorem’, magistri amorum, et multo ante quam unquam ille aut in mentem aut manum venerit (ausim gloriari habuisse me hactenus immunem ac virginem a talium studio iuventutem) fetum animum hoc dogmate gestasse; ac tandem obstetricante experientia et veteranorum aliquot assensu in luminis oras produxisse.
(vert.: Een satire dan toch, en wel - onlangs in vuur geraakt als ik was deels door een bruiloftsfeest, deels door de lectuur van Juvenalis, Horatius en soortgelijke auteurs - een waarvan de inhoud niet zozeer bezijden de waarheid is als wellicht bij de mensen gehaat. Het is het niet waard dat ik het met vertoon van woorden opsier. U moet kortweg weten, dat er een these was ‘overvloed maakt een einde aan de liefde’, van de leermeester in de liefde; dat mijn geest veel eerder dan dat die auteur mij ooit in gedachten of in handen kwam (ik zou mij erop durven beroemen dat mijn jeugd tot nu toe verschoond en vrij is gebleven van belangstelling voor dergelijke auteurs), zwanger ging van deze stelling; en dat ik dan eindelijk, met de ervaring en de instemming van enkele oudgedienden als vroedvrouw, iets ter wereld heb gebracht.)
De woorden ‘copia finit amorem’ (‘overvloed maakt een einde aan de liefde’) staan ook, klein geschreven, bovenaan in een hoek van het handschrift van de brief, dat gezien de correcties een ontwerphandschrift is. Huygens geeft aan dat de gedachte afkomstig is van ‘de leermeester in de liefde’, waarmee Ovidius zal zijn bedoeld. Huygens zal vss. 539-542 uit de Remedia amoris op het oog hebben:
Taedia quaere mali: faciunt et taedia finem.
Iam quoque, cum credes posse carere, mane,
Dum bene te cumules et copia tollat amorem,
Et fastidita non iuvet esse domo.
| |
| |
(vert.: Zorg dat je genoeg krijgt van het kwaad: ook oververzadiging kan voor het einde zorgen. Blijf, ook dan wanneer je denkt dat je zonder kunt, net zolang tot je jezelf flink overvoert en overvloed de liefde doet verdwijnen en er niets meer aan is in het huis te zijn dat je is gaan tegenstaan.)
De reactie van Heinsius is niet bewaard gebleven. Huygens was er blijkens zijn brief d.d. 26 oktober door teleurgesteld (K.A. XLIV, blad 49r; vgl. Br., dl. 1 nr. 94):
Quamquam de nucleo respondes, cum ego de putamine rogarim, et satirae nostrae argumentum vellicas, cum ego de misogamia minus quam de ipso carmine sollicitus essem, facis nihilominus rem gratam, dum in commentarioli nostri (ut videtur) commendatione diffusior, oblivisceris quodammodo tui, et parcius illud agis quod agere te optassem, effari nimirum quod in satira praestitisse videremur. Nisi tamen silentium recipere pro sententia iubes et tacite praetermittis quod absque molestia nostra non videris posse attingere. Placet inventum et ex rhetorum praeceptis modesta captio. Et vel sic satisfactum mihi credebam, nisi parens institisset et, quo magis ἀτρεϰεώς respondere monereris, superingerere hanc eclogam iussisset. Non possum huius indignationem effugere, nisi tuam denuo elicio.
(vert.: Hoewel u over de kern antwoordt, terwijl ik toch naar de schil gevraagd heb, en u de inhoud van onze satire bekritiseert, terwijl het mij toch minder ging om de afkeer van het huwelijk dan om het gedicht zelf, doet u mij desniettemin een genoegen door, uitvoeriger waar het gaat om de kwaliteiten (zo lijkt het) van ons verslag [van de reis naar Venetië], uzelf in zekere zin te vergeten en met meer terughoudendheid datgene te doen wat ik u graag had zien doen, namelijk te zeggen wat wij in het genre satire gepresteerd lijken te hebben. Tenzij u evenwel gebiedt dit zwijgen op te vatten als oordeel, en u in stilte voorbijgaat aan wat u meent niet zonder ons ongenoegen te kunnen aanroeren. Die vondst bevalt me wel, werkelijk een beschaafde kunstgreep uit de voorschriften van de redenaars. Zelfs meende ik ook dat mij aldus voldoende geantwoord was, als vader niet had aangedrongen en geen opdracht had gegeven deze ‘Ecloga’ [zie nr. 131] er ook nog aan toe te voegen, om u zo tot een directer antwoord aan te sporen. Ik zie geen kans aan zijn misnoegen te ontkomen, tenzij ik opnieuw het uwe opwek.)
Heinsius antwoordde op 29 oktober (Br., dl. 1 nr. 95). De ecloga, waaraan hij ‘suavitatem et venustam elegantiam’ toeschrijft, heeft hij met plezier en bewondering gelezen. Hij zou onlangs op dezelfde manier over de satire geoordeeld hebben, als hij niet zo lang bij het reisverslag was blijven stilstaan. Hij schrijft verder dat Huygens hem ten onrechte ervan beschuldigt kritiek te hebben geleverd op de inhoud van de satire.
Het onderwerp dat Huygens koos, kent een lange traditie. Dit blijkt bijvoorbeeld uit Erasmus' De conscribendis epistolis, waar het dient ter illustratie van het
| |
| |
‘genus dissuasorium’. Erasmus verwijst in dat verband naar ‘Juvenalis, Tertullianus, Hiëronymus en anderen die in een tirade tegen het huwelijk hun kunnen op het gebied van de welsprekendheid hebben getoond’ (asd 1,2, p. 431: ‘Iuuenalis, Tertullianus, Hieronymus, et alii qui in vituperando matrimonio vires eloquentiae deprompserunt’).
De ‘Misogamos’ is door Hooft vertaald onder de titel ‘Huwelyxhaeter’ (Hooft, Lyrische poëzie ed. Tuynman-Van der Stroom, dl. 1 p. 476-480). Tuynman en Van der Stroom constateerden reeds dat Hooft niet de tekst van de Otia heeft vertaald (a.w., dl. 2 p. 134). Niet alle varianten geven uitsluitsel over de gebruikte versie, omdat Hooft niet altijd even dicht bij de oorspronkelijke tekst blijft. Veelzeggend zijn evenwel de volgende plaatsen:
Huygens |
vs. 15: |
haerentes Hk O M: optatas H1 H2 |
Hooft |
vs. 25: |
[de uuren] van zijn wenschen |
Huygens |
vs. 43: |
Venus Hk O M: metus H1 H2 |
Hooft |
vs. 61: |
vreeze |
Huygens |
vs. 46: |
Miramur Hk O M: Miraris H1 H2 |
Hooft |
vs. 66: |
Benieuwt het u? |
Huygens |
vs. 61: |
rostro ... adunco H2 Hk O M: pedibus ... aduncis H1 |
Hooft |
vs. 87: |
met een' krommen bek |
Huygens |
vs. 62: |
talo Hkb O M: vultu H1 H2 Hka |
Hooft |
vs. 90: |
aenzicht |
Vs. 87 van de vertaling in combinatie met de overige gegevens wijst op verwantschap met het afschrift dat zich achter het reisverslag bevindt (H2).
In de Universiteitsbibliotheek te Leiden wordt onder sign. bpl 2212 (bij twee brieven van Willem de Groot aan Huygens) een gedicht bewaard getiteld ‘Responsio extemporanea ad Satyram sublimissimi poetae Constantini Hugens, cui titulus Misogamos’, ondertekend met ‘G.G.’, dit is Willem de Groot (mededeling van dr. H.J.M. Nellen).
| |
Metrum
Dactylische hexameter.
| |
Datering
30 september 1620 (H1), 1 oktober 1620 (H2)
| |
Overlevering
H1 |
K.A. XLIIIa, 1620/12r-13r; |
H2 |
K.A. XXXIX, blz. 161-172 = basistekst; |
Hk |
K.A. XLIIIa, 1620/8r-9v; |
O |
Otia, boek 1 p. 6-9; |
M |
Momenta desultoria, p. 287-290. |
|
H1 toont een minder verzorgd type schrift, heeft geen titel (althans niet boven |
| |
| |
|
de tekst) en bevat verschillende correcties. H2 is een netafschrift achter in het oblong notitieboek met het verslag van Huygens' reis naar Venetië. Huygens stuurt het verslag met deze apograaf aan Heinsius op 8 oktober 1620 (vgl. toel.). Hk maakt deel uit van de groep apografen uit jaaromslag 1620 die Huygens vermoedelijk met het oog op de Otia heeft vervaardigd. |
| |
Commentaar
2-3 |
Dos - grex: tegenwerping van een denkbeeldige toehoorder, zoals gebruikelijk in de klassieke satire (zie Coffey, Roman satire, register s.v. interlocutor). Evenzo vss. 71-75. |
4 |
taedia lecti: Heinsius, Poemata 1617, p. 59 vss. 12-13: Hac celebs mercede fui, nec taedia lecti / Sensimus ... |
12 |
Hymenaee: de god van het huwelijk. |
14-15 |
cui serus - horas: de avond blijft voor het gevoel van de bruidegom lang uit, een in bruiloftsdichten veel voorkomend motief; vgl. Grotius, The poetry, p. 477-478 (commentaar bij vss. 224 en 231-232). |
14 |
Titan: de zonnegod, die 's avonds de paarden uitspant die de zonnewagen trekken. |
15 |
Vesperus: ‘The form “Vesperus” is a medieval hybrid, combining “vesper” with “Hesperus”’ (Erasmus, Carmina, asd 1,7, p. 330, aant. bij vs. 3). |
18-19 |
Neaera ... Lesbia ... Rossa: de geliefden uit de poëzie van achtereenvolgens Janus Secundus (zie ook [Tib.] 3), Catullus en Daniël Heinsius. |
23 |
Bathyllum: toneelspeler uit de tijd van Augustus, die heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de komische pantomime; vgl. Pers. 5,123 en Juv. 6,63. |
32 |
Tolle - Diones: Ov. Her. 11,101-102: tolle procul, decepte, faces, Hymenaee, maritas / et fuge turbato tecta nefanda pede! - De zoon van Diona (= Venus) is Cupido. |
35-36 |
Interea ... latebras: zie hierna bij 39. |
38 |
Idalii ... Morphei: Idalium was een stad op Cyprus, gewijd aan Venus. Het adjectief hier verbonden met Morpheus, de god van de dromen, om het karakter van de dromen aan te geven. |
39 |
Bij het gereedmaken van de kopij noteerde Huygens in de marge, beginnend ter hoogte van vs. 39, twee passages uit Lucanus (1,70-71 en 81-82): ... summisque negatum / stare diu ...; ... laetis hunc numina rebus / crescendi posuere modum ... (vert.: het hoogste mag niet lang staan; de goden hebben aldus paal en perk gesteld aan de groei van geluk). Het gedeelte bij Lucanus waarvan deze verzen deel uitmaken, opent met de aankondiging van een verklaring (1,67): fert animus causas tantarum expromere rerum (vert.: ik heb lust de oorzaken van zulke toestanden in het licht te stellen). Deze overgang is vergelijkbaar met Huygens' vss. 35-36. |
39-40 |
Janus Secundus, Eleg. 2,7,1-2: Si qua venit summo positis in culmine rerum, / Illa ruina suo pondere magna venit. |
| |
| |
52 |
quae soror et coniux: Ov. Met. 3,265-266: ... si sum regina Iovisque / et soror et coniunx, certe soror ... - Saturnus was de vader van zowel Jupiter als Juno. |
52 |
pater atque hominum rex: Verg. Aen. 1,65; 2,648; 10,2; 10,743: ... diuum pater atque hominum rex. |
55-67 |
navolging van Ov. Met. 6,103-128 (in het bijzonder van vss. 103-120), de beschrijving van de voorstellingen die Arachne verwerkt in het kleed dat zij maakt tijdens de weefwedstrijd met Pallas Athene: |
Maeonis elusam designat imagine tauri
Europam: verum taurum, freta vera putares;
105[regelnummer]
ipsa videbatur terras spectare relictas
et comites clamare suas tactumque vereri
adsilientis aquae timidasque reducere plantas.
fecit et Asterien aquila luctante teneri,
fecit olorinis Ledam recubare sub alis;
110[regelnummer]
addidit, ut satyri celatus imagine pulchram
Iuppiter inplerit gemino Nycteida fetu,
Amphitryon fuerit, cum te, Tirynthia [Alcmene], cepit,
aureus ut Danaen, Asopida luserit ignis,
Mnemosynen pastor, varius Deoida serpens.
115[regelnummer]
te quoque mutatum torvo, Neptune, iuvenco
virgine in Aeolia posuit; tu visus Enipeus
gignis Aloidas, aries Bisaltida fallis,
et te flava comas frugum mitissima mater
sensit equum, sensit volucrem crinita colubris
120[regelnummer]
mater equi volucris, sensit delphina Melantho:
55-57 |
Iam Danaen - pluet: Jupiter benaderde de in een bronzen toren opgesloten Danae in de vorm van een regen van goud. |
55 |
Saturnia: Juno, dochter van Saturnus. |
57-58 |
Iam taurus - calores: Europa, de dochter van Agenor, werd door Jupiter meegevoerd naar Kreta nadat hij de gedaante van een stier had aangenomen. |
57 |
Agenore natam: Ov. Met. 2,858: ... Agenore nata. |
59-60 |
Jupiter verleidde Leda, de echtgenote van Tyndareus, in de gedaante van een zwaan, waarna Castor en Pollux werden geboren uit een ei. |
59 |
cygno decepta: Ov. Her. 17,55: dat mihi Leda Iovem cygno decepta parentem. |
61 |
rostro ... adunco: Ov. Met. 8,147: ibat, ut haerentem rostro laceraret adunco; 8,371: Eurytidae magni rostro femur hausit adunco. |
62 |
Mnemosynen: de moeder van de Muzen. |
62 |
Nycteida: Antiope, de dochter van Nycteus. |
63 |
Alcidae - matrem: Jupiter verwekte Hercules, kleinzoon van Alceus, bij Alcmene nadat hij de gedaante van haar echtgenoot Amphitryo had aangenomen. |
| |
| |
65 |
ducem ... gregis: belhamel in de oorspronkelijke betekenis van het woord. |
66 |
Amphitrite: vrouw van Neptunus. |
71-75 |
zie aant. bij vss. 2-3. |
72 |
palaestra: worstelschool, met erotische connotatie; zie tll x,1, kol. 99; Adams, The Latin sexual vocabulary, p. 158. |
76 |
Batava: zie comm. bij nr. 119, vs. 62. |
81-82 |
de magno - contigit: Hor. Serm. 1,1,51: ... at suave est ex magno tollere acervo. |
82 |
et grandes - naevos: vgl. Huygens' print ‘Een' rycke vryster’ vs. 13: ‘Haer sproeteplecken sijn onsichtbaer of van goud’ (Ged., dl. 2 p. 4). |
84 |
Facilis iactura peculii: Verg. Aen. 2,646: ... facilis iactura sepulcri. |
100 |
furtiva nocte: Ov. Am. 1,11,3: inque ministeriis furtivae cognita noctis. |
102 |
ridiculo ... fenore: namelijk een ongewenst kind. |
106 |
Cynthia: Diana, godin van de maan, evenals haar broer Apollo, de zonnegod, geboren op de berg Cynthus op het eiland Delos. |
109-110 |
qui semina - agris: in erotische zin; vgl. Adams, The Latin sexual vocabulary, p. 82-85 en 113. |
111 |
cornu: attribuut van de bedrogen echtgenoot, de ‘hoorndrager’. |
111 |
Amphitruoni: Amphitryo, de echtgenoot van Alcmene, werd bedrogen door Jupiter (vgl. vs. 63). De stof is door Plautus gebruikt voor zijn Amphitruo. |
113 |
an hic - notavi: Hooft vertaalt: ‘Maer 'k hebb de Satyrs al verzaet met Satyrdichten, / En zie, nae dat my dunkt, de krul in yemandts neuse.’ De toelichting hierbij in de uitgave van Hoofts gedichten door Leendertz-Stoett luidt: ‘ik zie dat iemand het zich aantrekt’ (dl. 1 p. 297). wnt geeft de plaats bij Hooft in dl. ix kol. 1894-1895: ‘Een krul in iemands neus of het krullen van zijn neus wordt genoemd als een bewijs van vergenoegdheid, voldaanheid of belustheid’. |
|
|