Latijnse gedichten 1607-1620
(2004)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
(119 Elegie van Constantijn Huygens aan de Zierikzeese jeugd (Vervolg))aant.[41] Reeds lang ben ik in gedachten ver weg van de voorvaderlijke streken, reeds de oceaan, reeds landen doorkruis ik in mijn verbeelding, de verste streken: [43] aan de ene kant wachten de volkeren der Hesperiden tot ik kom kijken, aan de andere kant de bezienswaardige koninkrijken die onder een vroege zon liggen; [45] reeds nu zweeft de verlangende het beeld van Napels voor ogen, en van de resten van uw rijk, te gronde gegaan Rome; [47] en u, Duitsland, dat gehoorzaamt aan een keizerlijke scepter, en Frankrijk, onlangs geteisterd door een vrouwenhand; [49] en u, Theems, die stroomt langs de in het westen wonende Britten en de oevers schoonspoelt die verbonden zijn door een kolossale brug. [51] Gulden vrijheid, welke streken zullen we niet doorkruisen? Hoevele zullen er mij in uw gezelschap onder ogen komen! [53] Gulden vrijheid, gekoesterd door de oude Bataven toen Rome door een verdrag verbonden handen drukte, [55] gulden vrijheid, geschonken aan de wereld bij de gratie der goden, wie, wie met verstand zou kluisters stellen boven u? [57] Gulden vrijheid, u wijd ik mij en in uw dienst stel ik mij; verlaat ú, godin, dan evenmin mijn pad. [59] Circeïsche jongelingen, vooruit, volg uw weg; ik die onlangs nog bekend stond als rivaal, wijk. Buig je nek onder het juk, leg je benen aan het geluk schenkend blok - aan de voet van een Hollander past die schoen niet.
Standvastig. Zierikzee, 31 maart 1618. |
|