Latijnse gedichten 1607-1620
(2004)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
(113 Ode van Constantijn Huygens (Vervolg))aant.[66] Waar snel je heen, ach! al te zeer terneergedrukt door aards verdriet, onrustig door aardse zorgen? Waar snel je heen, jij die God vergeten bent? Je moest je schamen je hart door droefheid te laten overmeesteren. Richt jij dan toch je gezwollen ogen liever naar boven; hef op dat gezicht dat natuur bevolen heeft opgeheven de sterren te aanschouwen. Ontruk je aan jezelf en laat zangen opklinken tot in de hemelse woning: [75] ‘Machtige Schepper en Vader en U, Christus, machtige Zoon van een machtige Vader, vader voor de wezen, stut voor de bedroefde, toevluchtsoord voor de verdrevene, voor wie niets dat verborgen is verscholen blijft, die de tegenwoordige, vroegere en toekomstige eeuwen vat in één ogenblik, voor wie reeds vóór het uitzetten van de hemelsferen, vóór de eeuwen van de geschapen wereld, de jaren openlagen en de leeftijd vaststond van wie geboren wordt, van wie net geboren is: [86] wanneer het einde van de vooraf bepaalde levenstijd zal zijn gekomen, en U de vader die U hebt gegeven zult willen terugroepen naar de hemelse woonstede, Uw rijk; wanneer een regen van tranen niet genoeg zal zijn om naar behoren rouw te bedrijven: leer mij dan tegelijkertijd de opgelegde last geduldig te dragen. Laat dezelfde hand de wonden, dezelfde ook de genezende arts, éénzelfde hand droefheid, éénzelfde ook troost verschaffen.’ [96] O, tweewerf, driewerf en meer gelukkigen wie het ten deel is gevallen met een voorbereid gemoed een reeds verwachte ramp te ondergaan, niet omdat het baat bedroefd te zijn vóór de dag van droefenis, maar omdat de slag van een reeds voorzien wapen minder hard aankomt (als men u, roemrijke ingewijde in de wijsheid, mag geloven). |
|