Commentaar
|
constantini - 1617: de punt na ode ook in het handschrift. |
1-20 |
Voor een vergelijking met thematisch verwante (passages uit) jeugdgedichten van Huygens (nr. 76 vss. 62-70, nrs. 80 en 87) zie Ter Meer, ‘Weer een jaar voorbij’. |
1 |
ancipitis dei: Janus, vaak ook getypeerd met het adj. bifrons, dat Huygens hier, waarschijnlijk bewust variërend, toepast op de dag die aan deze godheid is gewijd. |
| |
5 |
aspiciens avos: de gepersonifieerde nieuwjaarsdag bekijkt aandachtig de ouderen die het afgelopen jaar hebben volgemaakt. Onder hen zijn er die de volgende jaarwisseling niet zullen beleven. |
6-7 |
praepetis ... dei: Chronos, de gevleugelde god van de tijd, zoals hij bijv. in de emblematiek is uitgebeeld (Henkel-Schöne, Handbuch, kol. 1813-1815). |
10 |
vix modo - mori: een gedachte die Huygens kon aantreffen bij Sen. Epist. 24,19-20; Dial. 6, 21,6. |
14-15 |
Adeon' - casas: bekend is Horatius' formulering in Carm. 1,4,13-14: pallida Mors aequo pulsat pede pauperum tabernas / regumque turris ... |
22-23 |
variabilis ... divae: Fortuna. |
46, 48 |
citharae ... barbiti: deze benamingen van snaarinstrumenten uit de oudheid zijn bij Huygens de gebruikelijke Latijnse aanduidingen van resp. de luit en de viola da gamba. |
49 |
plectra: Spanoghe: ‘Plectrum, strijk-stok [...]’. |
53-55 |
qualis viduum - pullos: waarschijnlijk gaat de vergelijking direct of indirect terug op Verg. Georg. 4,511-515: |
qualis populea maerens philomela sub umbra
amissos queritur fetus, quos durus arator
observans nido implumis detraxit; at illa
flet noctem, ramoque sedens miserabile carmen
integrat, et maestis late loca questibus implet.
53 |
fugata: in beide handschriften: -â. |
54 |
Daulias: de Daulische, d.i. Procne, de vrouw van Tereus en de zuster van Philomela. Ze werd veranderd in een nachtegaal of zwaluw; zie Van Dam, comm. bij Stat. Silv. 2,4,21 (p. 355-356). |
54 |
ardua: in beide handschriften: -â. |
58-65 |
Flumina - ubique: dezelfde gedachte bij Hor. Carm. 2,16,18-24; 3,1,37-40; Sen. Epist. 28; 104,8; Dial. 9, 2,14; zie eveneens Lipsius, De constantia, liber 1, caput 2 en aant. hieronder bij vss. 62-63 (Sequitur - pedissequa). |
59 |
ad Garamantas, ad Indos: Verg. Aen. 6,794: ... super et Garamantas et Indos. De Garamantes waren een volksstam in Midden-Afrika. |
62-63 |
ventis ocior ... cura: Hor. Carm. 2,16,22-24: cura ... / ocior cervis et agente nimbos / ocior Euro. |
62-63 |
Sequitur - pedissequa: Lipsius, De constantia, liber 1 caput 2: ‘Cum diu multumque erraueris, cum terram omnem & mare circulatus fueris: nullo eos [sc. inueterati adfectus] mari elues, obrues nulla terra. Sequentur te: & post peditem equitemque sedebit, vt cum poëta [Hor. Carm. 3,1,40] loquar, atra cura.’ Huygens noemt eveneens - in afwijking van Horatius, maar in overeenstemming met Lipsius - ruiter èn voetknecht. Hij vervangt het in verband met de voetknecht onlogische sedere post door sequi. |
65 |
unus ubique: de droefheid zit immers in de reiziger zelf, hij draagt die overal met zich mee. |
| |
71-72 |
quem natura - vultum: Ov. Met. 1,85-86: os homini sublime dedit caelumque videre / iussit et erectos ad sidera tollere vultus. |
71, 73 |
erige ... Eripe te: voor het klankspel vgl. Lipsius, De constantia, liber 1 caput 6: ‘Tu eripe tantum & erige te [...]’. |
99-100 |
non quod - diem: misschien, evenals de volgende gedachte (zie aant. hieronder), uit Seneca overgenomen; zie Epist. 24,1: Est sine dubio stultum, quia quandoque sis futurus miser, esse iam miserum. |
100-103 |
praeviso - ictus: de ‘roemrijke ingewijde in de wijsheid’ zou Seneca kunnen zijn; zie Epist. 76,34: Praecogitati mali mollis ictus venit. |
|
|