114 01 06 1617 Ged., dl. 1 p. 102
Toelichting
Huygens heeft ter afsluiting van zijn studie aan de Leidse universiteit een disputatie gehouden waaraan geen academische graad verbonden was (Van der Vliet, ‘De promotie van Constantyn Huygens’; Ahsmann, Collegia en colleges, p. 278 n. 22 en p. 299). De gebeurtenis vond naar alle waarschijnlijkheid plaats op 15 juli 1617 (Br., dl. 1 nr. 28).
Worps veronderstelling dat de disputatie in augustus plaatsvond (a.w., dl. 1 p. 14 n. 7; zie ook Ahsmann, a.w., p. 279 n. 23 en p. 442) berust op een onjuiste interpretatie van een passage uit een ongedateerde brief van Huygens aan zijn broer Maurits, waarin de voorbereidingen ter sprake komen (Br., dl. 1 nr. 32). De bewuste passage luidt: ‘Doctor Pavius, anatomicus, abiturit ad patres, et iam paene conclamatum fuit. Ibimus, ibitis.’ (Koninklijke Bibliotheek Den Haag, sign. K.A. XLIV nr. 24; Van der Vliet, a.w., p. 146. Vgl. Ter. Eun. 348: iam conclamatumst. Voor ‘ibimus, ibitis’ zie Walther nr. 20028 enz.). Worp vat samen: ‘De anatoom Pavius is gestorven.’ Paaw overleed op 1 augustus 1617 en daarom zou de brief pas op of na die datum zijn geschreven. Huygens bedoelt echter dat Paaw niet lang meer te leven heeft (vgl. Hoven, Lexique de la prose latine de la Renaissance s.v. abiturio: ‘avoir l'intention de partir, s'apprêter à partir’).
In een brief van 3 juni 1617 aan zijn vader schrijft Huygens dat het toespraakje, dat onmiddellijk op de disputatie moest volgen, gereed was,
en nog eenige poezie bovendien, opdat ik niet, terwijl ik mij verdienstelijk maak tegenover mijne bloedverwanten, de Muzen schijn te verwaarloozen. Als de stellingen gedrukt zijn zult gij zien, wat ik te midden van dit gezeur over rechtskwesties, onder bescherming van Phoebus, van de vreedzame godinnen heb weten te verwerven. (Br., dl. 1 nr. 24 in de vertaling door Van der Vliet, a.w., p. 139)
De poëzie waarop Huygens hier doelt, zal het onderhavige ‘Academiae sacrum’ zijn. In handschrift H wordt het gedicht voorafgegaan door de redevoering, gedateerd 31 mei (de tekst daarvan is afgedrukt in Ged., dl. 1 p. 102 n. 2).