111 07 12 1616 Ged., dl. 1 p. 87
Constantijn Huygens groet zijn vriend Johan Dedelaant.
Als je je nog enigszins je oude kameraad zult kunnen herinneren, zie hier, een brief, en wel een die niet is geschreven in een onbekende hand, een brief om je tien maal tienduizend zegenwensen te brengen, als het je (mogen de goden het verhinderen) aan zegeningen ontbreekt, Johan.
[5] Weldra zal voor de zevende keer de maancirkel aan de hemel staan met naar elkaar toe gebogen horens en zal voor de zevende keer Cynthia de maantrouwe wateren doen aanrollen, sinds een verzonden briefje zich haastte naar een woning in Heusden uit verlangen naar huisheer èn boek als juridische experts. Juist jij evenwel (o trouweloze behartiger van mijn belangen!), maar niet jijzelf, weigert mij de gevraagde geschriften.
[11] Misschien kon deze afwijzing gelijkmoedig verdragen worden wanneer ze vriendelijk was weergegeven in een antwoord van jouzelf. Nu je je vriend hevig teleurstelt in zijn hoop op een briefje en liever op afstand wilt spreken bij monde van je broer, hoe pleit je je vrij, Johan? Houdt wellicht - vergeef me mijn nogal vrijmoedige opmerking - Amor je tegen?
[17] Ik zal openhartig zijn (waarom immers niet? ik zal geen beschuldigingen uitspreken): er waart over jou sinds kort ik weet niet wat voor gerucht rond.