Latijnse gedichten 1607-1620
(2004)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
(106 Tarquinius (Nederlands) (Vervolg))aant.[66] Vol schroom gaan we verder naar Collatia, naar {om zo te zeggen} de scheidsrechter van de {opgeroepen} discussie. {Phoebus} {Titan} had inmiddels reeds zijn rood glanzend haar ondergedompeld en de dag was geweken voor de nacht, die zijn plaats innam. We gaan onmiddellijk {het huis} {de woning} van Lucretia binnen en de eetzaal; deze immers was midden in het huis gelegen. Daar zat ze. Zoals Dictynna temidden van haar ongerepte scharen, wanneer ze in de schaduw van dichte bossen uw hitte, Phoebus, ontwijkt wanneer u op uw felst bent, pleegt te vertellen van een wild dier dat ze een wond had toegebracht, of van de dreigende bewegingen van een schrikwekkend everzwijn, met bloed besmeurd: zó, bij Hercules, niet beneveld door wijn, evenmin de hand beladen met de staf der Bacchanten, evenmin met bokalen [] |
|