| |
106 13 04 1615 Ged., dl. 1 p. 70
Toelichting
Blijkens dit fragment en enkele bladen met schema's (zie onder) heeft Huygens op 18-jarige leeftijd een poging gedaan een Latijnse tragedie te schrijven. Als stof koos hij het beroemde verhaal over Lucretia, een episode uit de vroegste geschiedenis van Rome.
Uit de overgeleverde manuscripten is niets af te leiden omtrent de strekking van het stuk, waarvan zelfs de titel niet bekend is. De Amsterdamse kamer ‘In liefd' bloeyende’ distilleerde uit hetzelfde verhaal een reeks ‘vertoningen’, die op 5 mei 1609 op het toneel zijn gebracht naar aanleiding van het kort daarvoor gesloten Bestand. Van deze gebeurtenis is een prent gemaakt, met de uitgebeelde scènes, door Hooft voorzien van bijschriften (Hooft, Lyrische poëzie ed. Tuynman-Van der Stroom, dl. 1 p. 156-159). Die bijschriften leggen verband met de vrijheid die de Nederlanden met de opstand hebben verworven. Het is mogelijk dat Huygens met zijn tragedie eveneens heeft willen verwijzen naar de recente vrijheidsstrijd, maar noodzakelijk is dat niet. De stof laat zich op allerlei manieren duiden (Donaldson, The rapes of Lucretia).
Het fragment begint als een Senecaanse proloog, maar na vss. 20b-26 is de toon anders (zie Ter Meer, ‘Huygens gestrand als tragediedichter’, p. 62-64).
| |
| |
Hieronder volgt: 1) een weergave van het verhaal zoals het wordt verteld door Livius (1,57,1-1,60,4); 2) een overzicht van de bladen met schema's; 3) een weergave van de schema's, met enkele opmerkingen.
| |
1 De stof
Koning Tarquinius Superbus had zijn oog laten vallen op Ardea, een welvarende stad ten zuidoosten van Rome. Een eerste poging de stad in te nemen mislukte. Tijdens het langdurige beleg dat volgde was er in het leger van Tarquinius weinig te doen. Men doodde de tijd met maaltijden en drinkgelagen. Wanneer Sextus Tarquinius, de zoon van de koning, een keer gastheer is, komt het gesprek op vrouwen. Ieder beweert van zijn eigen echtgenote dat zij de deugdzaamste is. Wanneer de discussie, ook als gevolg van de wijn, hoog is opgelopen, stelt Collatinus, de zoon van Egerius, voor de proef op de som te nemen en te gaan kijken wat hun echtgenotes op dat moment aan het doen zijn. In Collatia treffen ze de enige vrouw aan die zich niet voor haar gedrag hoeft te schamen: Lucretia, de vrouw van Collatinus. Bij die gelegenheid ontstaat bij Sextus Tarquinius het boosaardige verlangen haar te onteren.
Enkele dagen later gaat Sextus Tarquinius vergezeld van een dienaar naar Collatia en verkracht Lucretia, die hierop een bode stuurt naar Tricipitinus, haar vader, en Collatinus, haar echtgenoot. Ze krijgen opdracht zo snel mogelijk te komen en elk een trouwe vriend mee te brengen. Tricipitinus komt met Valerius, Collatinus met Brutus. Wanneer ze horen wat er gebeurd is, proberen ze Lucretia te troosten. Voor haar staat evenwel vast dat ze niet verder mag leven. Voor het oog van de vier mannen doorsteekt ze zich met een dolk.
Terwijl de anderen opgaan in hun rouwbeklag, trekt Brutus de dolk uit het lichaam en zweert bij het bloed dat eraan kleeft, dat hij Tarquinius Superbus en diens familie zal verdrijven en er nooit meer een koning zal heersen over Rome. Hij geeft de dolk door aan de drie anderen, die hetzelfde doen. Dan brengen ze het lichaam van Lucretia naar het marktplein, waar een menigte mensen samenstroomt. Brutus roept hen op in plaats van te weeklagen de wapens op te nemen.
Brutus weet daarna de bevolking van Rome ertoe te brengen zich tegen de koning te keren en gaat vervolgens op weg naar Ardea. Tegelijkertijd trekt de koning, die in het legerkamp het nieuws van de opstand heeft vernomen, op naar Rome om orde op zaken te stellen. Brutus weet hem te ontwijken en bereikt het kamp, dat hem als een bevrijder ontvangt. De koning daarentegen vindt in Rome de poorten gesloten en wordt verbannen. Brutus en Collatinus worden de eerste consuls.
| |
2 Overzicht van de bladen met schema's
Behalve het fragment van de eerste scène is een katern van acht bladen en nog een los blad overgeleverd met de volgende inhoud (K.A. XLIIIa-1, 1615/6-14; vgl. Ged., dl. 1 p. 70-71):
| |
| |
6r-6v |
schema's en aantekeningen betreffende metra; |
7r |
opsomming van de personages; |
7v |
een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit het leven van Tarquinius Superbus, waarbinnen het Lucretia-verhaal te plaatsen is; daaronder een opsomming van de personages; |
8r-9r |
overzicht van de bedrijven en scènes aan de hand van de optredende personages, met correcties; |
9v-13v |
blanco; |
14r |
overzicht van de inhoud van de bedrijven volgens een andere opzet, met een opsomming van de personages |
| |
3 Weergave van de schema's
De transcriptie is volgens de regels die gevolgd zijn bij de gedichten; zie ‘Verantwoording’, par. 4. De vierkante haken in de weergave van blad 14r zijn overgenomen uit het handschrift.
blad 6r-6v |
Zie afbeeldingen. |
|
|
blad 7r |
Tarquinius |
|
|
Lucretia |
|
|
nutrix |
|
|
comes Tarquinii |
|
|
puer |
|
|
Tricipitinus |
|
|
Valerius |
|
|
Collatinus |
|
|
Brutus |
|
|
chorus |
|
|
blad 7v |
Tarquinius Superbus, septimus et ultimus Romanorum rex, a moribus cognomen adeptus, Tulliam Servii Tullii filiam uxorem duxerat, praeferoci ingenio mulierem. Eius consilio socerum interfecit regnumque sceleste occupavit. Bello tamen strenuus fuit, Latinos Sabinosque domuit, Suessam Etruscis eripuit. Gabios per Sextum filium simulato perfugio in dicionem redegit. Ferias latinas primus instituit, caetera. Demum cum Sextus eius filius Lucretiae per vim stuprum intulisset, cum universa familia in exilium actus ad Porsenam Etruriae regem se contulit, qui pro eius restitutione bellum Romanis intulit nequicquam. |
|
|
nutrix 2 |
|
|
Lucretia 1 |
Lucretii Tricipitini filia |
|
S. Tarquinius 3 |
Tarquinii Superbi filius |
|
Collatinus 4 |
Aegerii ex Tarquinii Superbi sorore filius, gener Lucretii Tricipitini |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Lucretius 5 |
Tricipitinus, pater Lucretiae |
puer 6 |
|
L. Iunius Brutus 7 |
postea Collatini in consulatu collega |
chorus 8 |
|
comes S. Tarquinii |
|
| |
Vertaling
Tarquinius Superbus, de zevende en laatste koning der Romeinen, wiens gedrag hem zijn bijnaam had gegeven, was gehuwd met Tullia, de dochter van Servius Tullius, een vrouw met een zeer onstuimig karakter. Op haar advies doodde hij zijn schoonvader en nam hij op misdadige wijze de heerschappij op zich. In de strijd evenwel was hij een flink man, onderwierp de Latijnen en de Sabijnen en ontnam Suessa aan de Etruriërs. Gabii bracht hij onder zijn heerschappij door zijn zoon Sextus die voorgegeven had dat het zijn toevluchtsoord was. Hij stelde als eerste de Latijnse feestdagen in. Enz. Toen tenslotte zijn zoon Sextus Lucretia gewelddadig had onteerd, begaf hij zich als balling met zijn gehele familie naar Porsenna, de koning van Etrurië. Deze verklaarde de Romeinen de oorlog om zijn terugkeer te bewerkstelligen, maar zonder resultaat.
voedster 2 |
|
Lucretia 1 |
dochter van Lucretius Tricipitinus |
S. Tarquinius 3 |
zoon van Tarquinius Superbus |
Collatinus 4 |
zoon van Aegerius en de zuster van Tarquinius Superbus, schoonzoon van Lucretius Tricipitinus |
Lucretius 5 |
Tricipitinus, de vader van Lucretia |
dienaar 6 |
|
L. Iunius Brutus 7 |
later de ambtgenoot van Collatinus als consul |
koor 8 |
|
dienaar van S. Tarquinius |
| |
Opmerking
Vgl. [Sextus Aurelius Victor], Liber de viris illustribus urbis Romae, 8: ‘Tarquinius Superbus cognomen moribus meruit. Occiso Servio Tullio regnum sceleste occupavit. Tamen bello strenuus Latinos Sabinosque domuit; Suessam Pometiam Etruscis eripuit; Gabios per Sextum filium simulato transfugio in potestatem redegit et ferias Latinas primus instituit. [...] Et cum in obsidione Ardeae filius eius Lucretiae stuprum intulisset, cum eo in exilium actus ad Porsennam, Etruriae regem, confugit, cuius ope regnum retinere tentavit.’
De toelichting bij de naam Collatinus gaat vermoedelijk eveneens terug op De viris illustribus (9,1: ‘sorore Tarquinii Superbi genitus’). Deze familierelatie wordt voorzover ik heb kunnen nagaan nergens anders vermeld.
| |
| |
blad 8r-9r |
actus i |
scena i |
Tarquinius |
|
scena ii |
Lucretia, nutrix |
|
|
chorus |
|
|
|
actus ii |
scena i |
Tarquinius eiusque comes |
|
scena ii |
Lucretia, puer seu nuntius |
|
|
chorus |
|
|
|
actus iii |
scena i |
Tricipitinus, P. Valerius |
|
scena ii |
puer, Tricipitinus, P. Valerius |
|
scena iii |
Collatinus, Brutus, puer |
|
|
chorus |
|
|
|
actus iv |
scena i |
Lucretia, puer |
|
scena ii |
Tricipitinus, P. Valerius |
|
scena iii |
Collatinus, Brutus, Tricipitinus, P. Valerius primum muta [voor het eerst een stom personage] |
|
scena iv |
Lucretia, Collatinus, Brutus, Tricipitinus, Valerius |
|
|
chorus |
|
|
|
cadaver in publicum ferunt [dragen het lichaam naar buiten] |
|
actus v |
scena i |
chorus civium, Collatinus |
|
castigat lacrimantes et excitat [vermaant de wenenden en spoort hen aan] |
|
scena ii |
Brutus, Collatinus, chorus civium |
|
|
Finis, repletus minis. |
| |
Opmerkingen
1. Het schema bevat verschillende correcties. Ze zijn niet weergegeven, omdat onzeker is in welke volgorde ze zijn aangebracht en in welke mate ze met elkaar samenhangen.
2. Opmerkelijk is de beoogde brede uitwerking van de episode tussen de misdaad van Sextus Tarquinius en de spectaculaire scène waarin de vier mannen te weten komen wat er is gebeurd en Lucretia zich doorsteekt. Deze episode beslaat bij Livius slechts enkele regels (1,58,5-6: ‘Lucretia maesta tanto malo nuntium Romam eundem ad patrem Ardeamque ad virum mittit, ut cum singulis fidelibus amicis veniant; ita facto maturatoque opus esse; rem atrocem incidisse. Sp. Lucretius cum P. Valerio Volesi filio, Collatinus cum L. Iunio Bruto venit, cum quo forte Romam rediens ab nuntio uxoris erat conventus.’)
blad 14r |
Act. 1. |
Narrat S. Tarquinius cenantem se hesterno die apud Collatinum tanto amore Lucretiae (uxor ea est Collatini) exarsisse, uti vix ferat. Ac post infinitos animi ultro citroque conceptus deliberat tandem in castra redire. |
| |
| |
Act. 2. |
Reversus S. Tarquinius Collatiam [2] et a muliere propinqua hospitio exceptus, facinus propositum exequi deliberat. [Chor.] |
Act. 3. |
Lucretia tota lacrimis perfusa, deplorata multum diuque amissa virginitate, virum patremque [2] per traditas puero litteras accersit. [Chor.] |
Act. 4. |
Invenit colloquentes puer heri patrem cum ipso hero ac litteras tradit, quibus illi lectis stupefacti summopere advolaturos illico pollicentur. Chor. |
Act. 5. |
Lucretia exiens et usque gemebunda quos expectabat procul advenientes vidit sedens astantibusque mox illis rem totam ut gesta erat evolvit. Qua audita illi consolantur pro viribus illam ac vindices haud segnes fore pollicentur. Quibus non contenta Lucretia cultrum quem sub veste conditum habebat pectori infigit, quem corpore extractum manu tenens, ‘Non per hunc’, inquit et caet. Chor. |
Personae:
S. Tarquinius |
Collatinus |
Egerius |
Lucretia |
chorus |
puer |
| |
Vertaling
1e bedr. |
S. Tarquinius vertelt dat hij tijdens de maaltijd bij Collatinus de dag ervoor, in zo grote hartstocht voor Lucretia was ontstoken (zij is de vrouw van Collatinus), dat hij het amper uithield. Toch besluit hij na vage plannen in nu eens deze, dan die richting uiteindelijk terug te keren naar het legerkamp. |
2e bedr. |
Terug in Collatia [2] en gastvrij ontvangen door zijn verwante, besluit S. Tarquinius de voorgenomen misdaad ten uitvoer te brengen. [Koor.] |
3e bedr. |
Geheel in tranen en onder vele, lange klachten over haar verloren eer ontbiedt Lucretia haar echtgenoot en diens vader [2] door middel van een brief die zij aan haar dienaar overhandigt. [Koor.] |
4e bedr. |
De dienaar treft de vader van zijn meester in gesprek met de meester zelf en overhandigt de brief. Geheel perplex na lezing van de brief beloven zij terstond met de grootste haast te zullen komen. Koor. |
5e bedr. |
Lucretia, die opkomt onder voortdurend klagen, ziet (zittend) van ver degenen aankomen op wie ze wachtte. Weldra zijn ze er en vertelt ze hun alles wat gebeurd is. Op het horen hiervan troosten ze haar zo goed ze kunnen en beloven ze voortvarende wrekers te zullen zijn. Niet tevreden hiermee steekt Lucretia zich de dolk in de borst die zij onder haar kleed verborgen hield. De uit het lichaam getrokken dolk vasthoudend, zegt [?...]: ‘Niet, bij dit’ enz. Koor. |
| |
| |
Personages:
S. Tarquinius |
Collatinus |
Egerius |
Lucretia |
koor |
dienaar |
| |
Opmerkingen
1. Bij Livius lezen we dat Collatinus zijn metgezellen thuis uitnodigde toen bleek dat hij de winnaar van de weddenschap was (1,57,10). De maaltijd bij Collatinus waarop Sextus Tarquinius in Huygens' samenvatting terugblikt (1e bedrijf), kan verband houden met deze episode. Een andere mogelijkheid is dat Huygens dit keer het drinkgelag en de nachtelijke rit, zoals verteld door Livius en Ovidius (Fast. 2,721-760), in de expositie heeft willen weglaten. Hij kon zich daarvoor beroepen op twee andere geschiedschrijvers, Dionysius van Halicarnassus (4,64) en Diodorus Siculus (10,20), bij wie deze aanloop evenmin voorkomt. Zij vertellen alleen dat Sextus Tarquinius een bezoek aan Lucretia brengt tijdens afwezigheid van Collatinus en van de situatie misbruik maakt. Dionysius vermeldt nog wel dat de koningszoon al bij eerdere bezoeken zijn oog op Lucretia had laten vallen en op een gunstige gelegenheid heeft gewacht.
2. Egerius, de vader van Collatinus, wordt door Livius (1,57,6) en Dionysius (4,64,3) weliswaar genoemd wanneer Collatinus wordt geïntroduceerd, maar hij treedt bij hen niet als handelende persoon op.
3. Brutus komt niet voor in het lijstje met personages. Ook in de samenvatting ontbreekt zijn naam. Zelfs staat niet vast dat hij degene is die aan het slot van het 5e bedrijf de dolk uit het lichaam van Lucretia trekt en het woord neemt. Huygens' formulering is hier overigens wel geheel op Livius geënt (1,59,1: ‘Cultrum, quem sub veste abditum habebat, eum in corde defigit [...]. Brutus [...] cultrum ex volnere Lucretiae extractum manantem cruore prae se tenens, “Per hunc,” inquit, “[...] sanguinem iuro [...] me L. Tarquinium Superbum cum scelerata coniuge et omni liberorum stirpe [...] exsecuturum nec illos nec alium quemquam regnare Romae passurum.”’)
| |
Metrum
Jambische trimeter.
| |
Datering
Rechtsboven op de eerste bladzijde van het fragment noteerde Huygens 13 april 1615; dit is waarschijnlijk de datum waarop hij aan de eerste scène begon.
| |
Overlevering
H |
K.A. XLIIIa-1, 1615/2r-3v. |
| |
| |
1-20 |
Quis ille - perisse: deze passage brengt de laatste episode uit het leven van Hercules in herinnering, waarnaar Huygens eveneens lijkt te verwijzen in de eerste versie van het grafdicht voor Van der Noot (nr. 101). Vgl. Sen. Herc. O., in het bijzonder de monoloog van Hercules die de vss. 1218-1278 beslaat, met verzen als: |
Heu qualis intus scorpios, quis fervida
plaga revulsus cancer infixus meas
Quaecumque pestis viscere in nostro lates,
procede - quid me vulnere occulto petis?
|
(vss. 1218-1220, 1249-1250: Ach! Wat voor schorpioen, wat voor kreeft, gehaald uit hete luchtstreek, doet genesteld in mijn binnenste mijn merg branden? [...] Wat voor gedrocht je ook bent dat zich in mijn binnenste verbergt, kom te voorschijn - waarom maak je mij doelwit van verborgen pijn? [...]) |
1-2 |
Quis ille - hospes: Verg. Aen. 4,10: quis novus hic nostris successit sedibus hospes. |
4 |
Hospes ... hostis: hetzelfde woordspel in het Lucretia-verhaal bij Liv. 1,58,8 en Ov. Fast. 2,787, maar dan betrokken op Tarquinius wanneer deze het fatale bezoek aan Lucretia brengt. |
26 |
fomitem et fontem: Lipsius, De constantia, p. 4: Vide ne contra sit: & tecum atque in pectore isto circumferas fontem fomitemque tui mali. |
33 |
seu ... metu(s) ... hostium: deze verklaring bij Ov. Fast. 2,723: dum vacat et metuunt hostes committere pugnam. |
42 |
calent Lyaeo: Liv. 1,57,8: Incaluerant vino; ... |
44-45 |
Laudat suam / quisque: Liv. 1,57,6: suam quisque laudare; Ov. Fast. 2,731: quisque suam laudat...; [Aur. Vict.] De viris illustr. 9,1: coniugem suam unusquisque laudaret. |
45 |
ut videri carior suae cupit: de vrouwen die hun echtgenoot liefhebben, zullen zich deugdzaam gedragen. Vgl. Ov. Fast. 2,727-730, waar Tarquinius het gezelschap deze vraag voorlegt: |
dum nos sollicitos pigro tenet Ardea bello
nec sinit ad patrios arma referre deos,
ecquid in officio torus est socialis? ecquid
coniugibus nostris mutua cura sumus?
|
(wordt, al de tijd dat Ardea ons in spanning houdt met een slepende oorlog en verhindert de wapens terug te brengen naar de goden van onze voorvaderen, de huwelijksband wel in ere gehouden? Zijn wij voor onze echtgenotes wel even dierbaar als zij voor ons?) |
51-52 |
iste cui - nomen: Ov. Fast. 2,733: surgit, cui dederat clarum Collatia nomen. |
| |
| |
53 |
Non est ... verbis opus: Liv. 1,57,7: Collatinus negat verbis opus esse; Ov. Fast. 2,734: non opus est verbis,... |
55 |
Quin, si - vigor: Liv. 1,57,7: Quin, si vigor iuventae inest. |
58 |
Placuere verba: Ov. Fast. 2,736: dicta placent,... |
59 |
tollimur ... equis: Ov. Fast. 2,735: ... tollamur equis ... |
62 |
Regias ... nurus: Liv. 1,57,9: regias nurus ... viderant; [Aur. Vict.] De viris illustr. 9,1: Regias nurus ... deprehendunt. |
65 |
deprendimus: zie aant. bij vs. 62. |
66 |
pergimus Collatiam: Liv. 1,57,9: pergunt inde Collatiam. |
|
|