100 ±01 01 1614 Ged., dl. 1 p. 55
Aan vader, op 1 januariaant.
Nu ik u, vader, gelukwensen breng ter gelegenheid van het nieuwe jaar, zijn (geloof me) eerst deze dingen uit mijn gedachten gebannen: de altijd weer nieuwe zorg om uitbreiding van het persoonlijk bezit en de dwaze hang naar een al te opgesmukte stijl. Ik toch immers, als ik misschien al schrijvend iets redelijks produceer, word niet gedreven door de verleidelijke hoop op gewin of op roem. Weg van mij, eerzucht; weg onverzadigbare begeerte; weg van mij, woorden die niet nieuw zijn voor het zich schor schreeuwend publiek. Alleen liefdevolle zorg om vaders welzijn is mijn drijfveer; niets kan mij dankbaarder stemmen dan dat.
[11] Zou ik u dan eveneens jaren als van Nestor toewensen, zoals het ijverig volkje op de strenge scholen pleegt te doen? Bij Hercules, nee, ik doe het niet. Immers, zou ik u soms uit eigen beweging (wat de goden mogen verhinderen) bittere dagen toewensen?