93 ←24 02 1613 Ged., dl. 1 p. 44
Bede voor de zeer doorluchtige prins Frederik Hendrik bij zijn vertrek naar Engeland, gericht aan Aeolus en Neptunusaant.
Aeolus, vader van de winden, en gij, de groenblauwe onder de goden, die volgens beschikking van het lot de teugels van de oceaan in handen hebt, neem deze smeekbeden goed in u op en (als het een geschikt moment is om te spreken) vergun dat ze gewicht in de schaal leggen.
[5] Midden in zee ligt het omstroomde eiland der Albiones, rijk aan middelen, bewoond door de machtige Britten. Onlangs was daar (over welke streek op aarde vliegt hij immers niet?) de kleine Amor neergedaald met kalme vleugelslag. Om te voorkomen dat zijn vuur aan dit gebied voorbij zou gaan, heeft hij hier een jonge vrouw van uitnemende gestalte geraakt, die, zover als ze allen overtreft met haar schoner uiterlijk, ook allen te boven gaat door haar luisterrijke afkomst.