87 ±04 09 1612 Ged., dl. 1 p. 41
Een gedicht van Constantijn Huygens op zijn verjaardag, aan vaderaant.
Lachesis bespoedigt mijn laatste uur en weeft in onbillijkheid al te snel vliedende dagen, en ik verwonder mij en ben verbijsterd, en zeg: ‘Gij onttrekt mij aan mezelf, gij berooft mij van mezelf. Waar stormt gij, wrede schikgodin, heen? Stop uw vaart althans voor een kort ogenblik en geef mij respijt zolang als ik spreek.’
[7] Zonder de draden op haar getouw ook maar iets trager te doen gaan (ach! van staal is ze) liet ze, hoezeer ook met tegenzin, op mijn woorden deze volgen: ‘Arme jongen, voor wie reeds drie lustra en nog een jaar daarbij zich voortwentelden door ons toedoen, is dat je dank?’ Met dit antwoord deed ze mij zwijgen en bracht ze mij in onzekerheid. Niet minder was mijn kommervolle geest verbijsterd door de snel afgebroken woorden dan de mensen plegen te zijn door uw orakels, Delphische god.
[15] Aldus echter heb ik het orakel met zijn ondoorgrondelijke duisterheid uitgelegd, het telkens en telkens bij mezelf overdenkend: de wol spinnende zuster eiste deze dankbetuiging natuurlijk op voor de tijd die ze zo snel voor me heeft geweven.
[19] Waarom verbaast u zich, vader? Ik geef toe bij haar in het krijt te staan, maar om die reden waarom ieder mens bij haar in het krijt staat. Hoe vaak immers heb ik (een fout die allen gemeen hebben), toen Lachesis mij amper één lustrum had gesponnen, als ik eens enkele makkers zag die mijn meerderen waren in jaren, kracht en verstand, ach! hoe vaak heb ik gezegd: ‘Wrede schikgodin, wat staat gij daar? Wat rekt gij mij de tijd met tijd?’ Nu de gewillige godin mij geen woord hiervan heeft geweigerd en in haar goedgunstigheid niets op mijn smeekbeden heeft afgedongen, wat vindt u, vader, is het geen onrecht de genadige godin zo ernstige verwijten te maken?
[31] Dat vindt u ook en ik verklaar mezelf zeker schuldig, maar als de getroffen visser zal ik voortaan, ook al is het laat, verstandig zijn. Niets zal ik u, haastige Lachesis, vragen: ik wil niet een rennend paard de sporen geven. Vervolg uw weg overeenkomstig de gebruikelijke regel - dat is genoeg -, totdat uw naargeestige zuster Atropos u dit verbiedt.
In het zestiende jaar van mijn leven, in het jaar van ons heil 1612.