Latijnse gedichten 1607-1620
(2004)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
(77 Lucianus' dialoog tussen Menippus en Tantalus (Vervolg))aant.Tantalus[7] Van tegenzin is geen sprake. Maar alle moeite is immers vergeefs en ook al buig ik voorover, het water wijkt evenzeer. En als het al een keer de minste aanraking van mijn mond voelde, stroomde het meteen weg voordat ik het minste van mijn lippen zou kunnen bevochtigen. En evenzo wordt op onbegrijpelijke wijze mijn hand droog, doordat het water opeens tussen mijn vingers door glipt. | |
Menippus[13] Een wonderlijk verhaal. Maar, zeg, Tantalus, dan een andere vraag: waarom is het nog nodig te drinken nu je geen lichaam hebt? Wat immers tevoren op aarde blootgesteld was aan honger en dorst, bewaart de Lydische grond. Nu je slechts ziel bent en als geest lichter dan lucht, hoe zou je nu nog kunnen drinken of dorst hebben? | |
Tantalus[19] Dat die geest toch dorst heeft als het lichaam zelf, dat is de soort straf die mij is opgelegd. | |
Menippus[21] Ik geloof het zeker, en dat meen ik, ik geloof dat jou deze straf, deze foltering is opgelegd, Tantalus. Je wordt, inderdaad, bestraft met de dorst. Maar zeg me eens, wat kan je nu nog gebeuren? Ben je bang dat je sterft van de dorst? Er is niets om naartoe te gaan, want ik ken geen andere Tartarus en ook al zou je sterven, er is niets om naartoe te gaan. | |
Tantalus[27] Het is wel waar wat je zegt, maar zo, Menippus, is de straf die mij is opgelegd: dat ik dorst heb terwijl het volstrekt onnodig voor me is. | |
Menippus[29] Je bent gek. Volgens mij heb je (om de waarheid te zeggen) geen drinken nodig behalve een drank van nieskruid. | |
Tantalus[31] O ja, zelfs een drank van nieskruid zou ik niet weigeren te drinken, als ik daarmee deze brandende dorst zou kunnen lessen. | |
Menippus[33] Tantalus, geloof me, nooit zal gebeuren dat jij en de anderen die het duistere rijk van Dis in zijn macht heeft, drinken. Het is namelijk onmogelijk, zij het dat ze niet allemaal die straf hebben dat ze smachten naar water dat wegglipt.
1611, 14 jaar. |
|