Latijnse gedichten 1607-1620
(2004)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
(65 Hodoeporicon van een Amsterdamse reis (Vervolg))aant.[97] En terwijl vader tot troost bij de zieke zit, zoek ik blij gestemd nu eens deze, dan die vrienden op. En nu eens ga ik op weg naar de kerk, dan weer naar de kust en kijk ik naar de enorme schepen die het anker lichten, en vervolgens ook naar de zieke. Zo breng ik de ledige tijd door. [102] Maar vader zegt intussen: ‘Het is, Constantijn, al de derde dag dat wij, zie, hier verblijf houden en ik zie dat de ziekte van onze neef niet verergert. Ik zou dan nu, mijn zoon, als de zee dankzij de winden welgezind is, als er geen ongunstige westenwinden waaien, willen terugkeren; laten we ons in elk geval naar de zeelui spoeden en bij hen navraag doen.’ [108] We gaan en bij de kust gekomen roept vader: ‘Hé daar, hé daar, vertel eens, schipper, wat vind je van de lucht nu, wat vind je van het weer, van de wind?’ Hij evenwel: ‘Telkens jagen over het onmetelijke watervlak windvlagen die slecht weer aanvoeren, en ik zou het dan ook nauwelijks aandurven bij zo'n lucht de zeilen over te leveren aan de wind, maar als iemand zich met mij aan de zee zou durven toevertrouwen, zie, wij - schip en zeelui - zijn gereed.’ Wij evenwel gaan vandaar naar huis met de mededeling dat we niet gaan. We brengen aldaar nog een nacht en dag door. [117] De volgende dageraad verlichtte de aarde met Phoebus' fakkel en had de vochtige duisternis verdreven van de hemel. Winden met vlagen hagel waaien uit een ongunstige hoek, toch zeggen we iedereen vaarwel en gaan we naar de schepen. De zeelui trekken het schip vlot in de branding. [122] En reeds naderde de dam waar de geteerde schepen overgehaald plegen te worden. Hier gaan we van het hoge schip. Allen gorden zich aan voor het werk en ze plaatsen snelle glijding gevende wielen en leggen de banden van hennep bij hun nek; het enorme werktuig beklimt het land. De zeelui joelen en zijn blij het touw aan te mogen raken; ze moedigen zichzelf aan met kreten. Het schip helt voortdurend over en trilt en schudt met de mast. Weldra stort het zich voorover de golven in. Van alle kanten snellen zeelui toe, snellen jongelui, knapen en ongehuwde meisjes toe en andere passagiers. Ieder probeert als eerste de beste plaats te krijgen. Als wij dit op de kust staan te bekijken, moet ik zuchten uit de grond van mijn hart en bevend spreek ik vader aan met deze vriendelijke woorden: [136] ‘De wind steekt op en de lucht wordt samengedreven tot een wolk en de branding van de omgewoelde zee ruist. Als smekeling, allerliefste vader, vraag ik u dan ook dit, als ik mij in enig opzicht voor u verdienstelijk heb gemaakt of iets van mij |
|