55 XX 08 1609 Ged., dl. 1 p. 16
Ode 16 van boek 2 van Q. Horatius Flaccus, aan Grosphus, dat iedereen rust aangenaam en wenselijk vindt (‘Otium divos’)aant.
Wie op de wijde Aegeïsche zee in nood verkeert, vraagt de goden om genoeglijke rust, zodra de stormbrengende Orion opkomt met hoge golfslag, of wolken de blanke maan hebben bedekt. De in de strijd uitblinkende Thraciër vraagt om rust, de Meden vragen om rust, die, Grosphus, niet te koop is voor zilver of glanzende edelstenen. Weelderige schatten of trotse fasces verdrijven immers niet de zorgen en de kwellende onrust van binnen.
[8] Een goed en gelukkig leven voor weinig geld heeft hij voor wie altijd op een eenvoudige tafel een aarden kan blinkt en die niet door angst of dwaas verlangen van zoete slaap wordt beroofd.