Proeve van Bredaasch taal-eigen
(1836)–Jacob Hendrik Hoeufft– AuteursrechtvrijOf lijst van eenige in de stad en den lande van Breda gebruikelijke en in sommige oorden van ons vaderland min gewone woorden en spreekwijzen
[pagina 136]
| |
[Eemer]EEMER, 'twelk bij den Heer Weiland als verouderd voorkomt, hoort men hier nog veel voor emmer. Dewijl, gelijk waarschijnlijk is, het van ee, water, (zie op AA) komt, behoort men eemer te schrijven. Derhalve zoude het mij niet verwonderen, dat het Latijnsche ama, hama, hamus, eene soort van emmer beteekenende, ook van het wortelwoord aa, water, kwame. Zulks wordt nader bevestigd door het Duitsche Eimer, zijnde Ei ook water, zoowel als Aa en Ee. Ook wordt zulks blijkbaar uit het in Groningerland en Drenthe van ouds gebruikelijke aamersaat en eemersaat, zijnde zooveel lands, als door een emmer zaadkoorn kan bezaaid worden. Eemer vindt men bij | |
[pagina 137]
| |
Vondel, Inwijding van het Stadhuis, Poëzij, 1. D.:
Ook Poot gebruikt het nog, misschien omdat emmer een min of meer laag woord schijnt. Oudtijds beteekende eemer ook een bootje, een schuitje; Zie Huydecoper, op M. Stoke, 2. blz. 515. | |
[Eenloopend gezel]EENLOOPEND GEZEL. Dit is hier, gelijk op eenige andere plaatsen, in gebruik, voor een ongehuwd jongman. Bij Kiliaan is het een-loopigh gheselle. Vrijgezel, 'twelk men meest in Holland hoort, weet ik niet, door oorspronkelijke Bredanaars te hebben hooren gebruiken. In het Cimbrisch heet ook een ongetrouwde ein hliubingar. Zie Junius, Glossar. Goth. p. 197. Somtijds heb ik ook in dezelfde beteekenis wel hooren zeggen: éénig jongman. | |
[pagina 138]
| |
[Eeren]EEREN. Men vindt bij de ouden het land eeren en hoffenen voor het landbouwen. Sommigen meenen daarin eene overeenkomst te vinden met het Latijnsche colere, hetwelk en eer bewijzen en het land bebouwen beteekent. Dan ik zoude eerder denken, dat eeren hier het oude eren, ploegen, is, van hetwelk de Duitschers nog waarschijnlijk ernen, oogsten, hebben; en wat hoffenen betreft, dit komt mij voor in deze spreekwijze niet zoo zeer te zijn hoffelijkheid, beleefdheid bewijzen, te zijn, als wel den hof bebouwen, of, gelijk men thans zegt, hovenieren, tenzij men het liever neme voor oefenen, in welken zin de Romeinen ook exercere rura zeiden. Zie wijders Erfenis. | |
[Eerenwerk]EERENWERK, Aerenwerk, voor koperwerk. Zie Kiliaan, bij wien aeren, eren, eeren, koper is; en den Heer Wassenbergh, Bijdrag. tot den Friesch. tongval, 1. St. blz. 9. Dan, in het zoogenaamd Bredaasch vóórdeel, 'twelk de langstlevende Echtgenoot uit den boedel des eerst verstorvenen vooruit heeft, wordt onder eerenwerk ook metalen huisraad verstaan: ‘Item, dat beste eerwerc, het si metalen oft koperen.’
Zie van Vliet, Recht van Successie van Breda. Art. 6. | |
[Eesters]EESTERS. Aldus wordt in de Baronie het jong plantsoen genaamd. Ik heb wel eens gedacht, of dit woord komen konde van ons verouderde Ast, bij Kiliaan ook Est, en in het Allemann. Ast en Est. Dan, dit beteekent eigenlijk de grootere takken, uit den stam des booms onmiddellijk voortkomende, in tegenoverstelling van twijg, 'twelk voor de mindere of zijtakken wordt gebezigd; zie den Heer Ypey, vervolg van | |
[pagina 139]
| |
taalkk. aanmerkk. blz. 90; en ook een afgehouwen tak of een knoest van eenen boom; zie den Heer Weiland in Ast. Kiliaan schijnt eester echter ook daarvan af te leiden, als ook Ester schrijvende. Ik heb ook wel eens gemeend, dat het eene verbastering ware van eersters, of de Zeeuwsche uitspraak, die hier veel plaats heeft, van Heesters, dan bij Kiliaan vind ik uitdrukkelijk eester, ester, heester. Zie wijders over ast het Glossar. Goth. van Junius, op Asts. | |
[pagina 140]
| |
[Ekelen]EKELEN, Dit ekelt mij, of ook wel: ik ekel hiervan, d.i. ik heb een afkeer daarvan. Zie verder Hekel. | |
[Erfenis]ERFENIS. Op sommige plaatsen van de Baronie van Breda zegt men huis en erfenis, even gelijk men eertijds in het Neder-Saksisch ook Erfnis zeide. Niet alleen gebruikte men in Champagne, onder anderen te Troyes, vóór de Fransche omwenteling, héritage in dien zin, maar vindt men nog wel in het Fransch maison et héritage gebruikt, doch, mijns inziens, verkeerd. Erfenis toch en Erve, in de spreekwijze | |
[pagina 141]
| |
van huis en erfenis, huis en erve, beteekent arvum, zoo veel als de grond, die tot het huis behoort, Zweedsch arf, terra, van erfen, erven, een verouderd woord, even als eren, aren, ploegen, bebouwen, waarvan de wortel ligt in het oude, ook Wallische, ar, aarde, terra, principium, welk ar ook in het Keltisch en daarvan in het oud-Gauloisch en Cornwallisch een ploeg beteekent, waarvan nog het Wallisch arn, acra, jugerum; en aradr, Spaansch en Portugeesch arado; Ital. aratro; Lat. aratrum; Gr. ἀϱοτϱον, een ploeg. Vergel. ten Kate, 2. Proeve in Er, en over het land eren, voor ploegen, den Heer Clignet op van Maerlant, 1. D., aanteekk. blz. 44; en den Heer Ypey, Vervolg van taalk. aanmerkk. op verouderde woorden van den Staten-Bijbel, die het niet ploegen meent te zijn, maar uit te drukken het Lat. colere, waartegen echter schijnt te strijden, dat in die spreekwijze ook aren voor eren gevonden wordt, en dat men voor erve ook oudtijds arve zeide. Dat oudtijds Erfenis bij ons in den door mij opgegevenen zin gebruikt werd, zie in de Proeve van Oudheid-Taal- en Dichtkunde, 2. D. blz. 91. In Neder-Saks. wordt de geheele grond met al het toebehoorende tot een boeren-goed, hoeren-erve genoemd. Erfenis in de beteekenis van Erf komt voor in 't Recht van Successie volgens de Costumen der stad en lande van Breda Tit. 1. art. 1: ‘in 't scheijden van den Houwelycxbedde gaan ende succederen alle de Erffelycke goeden, soo wel Los-renten als Erfrenten ende gronden van Erven (daer oock ondergereeckent huysingen, hovingen, ende erffenissen) ter sijde-waert, van daar die gekomen zijn.’ | |
[pagina 142]
| |
[Erfgoed]ERFGOED. Onder den naam van erfgoed verstaat men hier alle vaste goederen, en in het bijzonder die, welke in de Baronie van Breda gelegen zijn. Ook bij Kiliaan komt erfgoed in de beteekenis van vaste goederen voor, en wordt door hem tegen Have overgesteld. In diezelfde beteekenis staat hier erfelijk over tegen haaffelijk. Die onroerende goederen, welke men van zijne voorouderen geërfd heeft, noemt men hier oud erfgoed. Dezelve zijn aan zekere bijzondere regten verbonden en genieten sommige voorregten, welke het hier de plaats niet is op te geven. Op gelijke wijze komt in het Omlander Landregt, 3. B. art. 43. voor: erfachtig goed, waardoor aldaar, naar het schijnt, allerlei vaste goederen, zoo wel aangewonnene als geërfde, bedoeld worden. In het oude Fransche Regt heetten anciens héritages de goederen, in regte lijn aangekomen, ook voor het vervallen der erfenis, of op andere wijzen, bij gifte of anderzins; daar de goederen, van de collaterale lijn komende, ofschoon ook geërfd, daaronder niet begrepen werden. In 's Hertogenbosch maakte men eertijds onderscheid tusschen erflijke, erfhaaflijke en haaflijke, goederen. | |
[Erfmangeling]ERFMANGELING: verruiling van vaste goederen. Mangelen is, gelijk bekend, ruilen. Het in Nederland met den naam van mangel zoo bekende werktuig heeft den naam van het beurtelings over en weder trekken van denzelven ontleend. Hiervan heet ook het schommelen (touteren zegt men in Friesland en te Breda, schoppen te Amsterdam) op sommige plaatsen van Gelderland ruilen. | |
[pagina 143]
| |
[Erfscheiders]ERFSCHEIDERS worden hier diegenen genaamd, welke bij openbaar gezag zijn aangesteld, om de geschillen over de afscheiding van erven of gebouwen met den aankleve van dien te beslissen, elders reentrekkers, of ook wel rooimeesters genaamd. Kiliaan zet erfscheider over aedilis en decempedator. Tot deze laatste beteekenis had ook het woord Erfscheiding, voor landmeting, betrekking; zie, onder anderen, Alkemade en van der Schelling, Beschrijv. van den Briel, 1. D. blz. 249. | |
[Erg]ERG. Dit woord wordt hier veel gebruikt voor listig. Bij Kiliaan komt argh eerst voor in de beteekenis van argutus, callidus, en vervolgens in die van malus. Bekend is het oude formulier: zonder arg of list; insgelijks: hij heeft er geen arg in, zooveel als: hij heeft geene opzettelijke boosheid in hetgeen hij zegt, of doet. In deze beide gezegden staat arg als zelfst. naamw. voor arglistigheid. | |
[Ergend]ERGEND hoort men hier veel, vooral bij lieden van den beschaafden stand, voor ergens. Oudtijds gebruikte men ook ergen, ergene; hetwelk pleit voor het gevoelen van Mylius, die ergend, ergends, ergens, afleidt van het oud-Duitsche wergin, alicubi. Hij voert ook ons orgent en urgent (orgent) aan, welke echter slechts bedorvene uitspraken zijn. | |
[pagina 144]
| |
[Erven]ERVEN, in den dadelijken zin voor iemand in het bezit van iets stellen, was eertijds in gebruik, doch is thans verouderd. Hier heeft men het nog in het formulier van iemand in een huis en aanhoorig timmerte vesten en erven. In de aanteekeningen op de Friesche Wetten, 1. D. blz. 24, schijnt men aan te duiden, dat de eerste beteekenis van Erve die van pecunia, res, bona, zij, en dat daarvan die van praedium kome; dan behoudens de achting, die ik voor de diepe kunde van den Schrijver derzelve voede, denke ik eerder het tegendeel. Zie wat gezegd is op erfenis. | |
[Es]ES, voor er, in navolging van het Hoogduitsch. Somtijds wordt er en es, waarschijnlijk om welluidendheid en verandering, in eenen adem bij elkander gevoegd. B.v. Ik heb naar visch gezien, maar er was es geen. Een Hollander zoude om die eigene reden zeggen: daar was er geen, en niet: er was er geen. In dit voorbeeld is het eigenlijk, naar het mij voorkomt, een genitivus, voor des, twelk op zich zelve zeer veel nog heden ten dage gebruikt wordt. Zoo zegt men: ik kreun mij des niet, welk voorbeeld ik opzettelijk bijbreng, omdat Hooft in de opdragt van zijne Nederl. Hist. schrijft: dat ik 's mij weinig kreune; een teeken, dat men toen ter tijd ook es zeide, gelijk | |
[pagina 145]
| |
het ook door Constantyn Huygens en andere gelijktijdige schrijvers meer dan eens gebruikt is. Even zoo moet men mijns bedunkens opvatten hetgeen gelezen wordt in de Staten-overzetting des Bijbels, Genes. 33. vs. 9: ‘Ik hebbe 's veel, mijn broeder; het zij uwe dat gij hebt;’ en in eene Handvest, door Willem IV. aan die van Amsterdam gegeven, waarin hij Schepenen beveelt: ‘zij zijns niet wijs zoo zullen zij 't zoeken te Haarlem of daar zij 't beste wijs mogen worden;’ alsmede in eene aanhaling uit een oud Handschrift bij Huydecoper, Proeve, blz. 510: ‘ghave hem (hun) iement meer, sie naement tot enen groten deel, en sie seechden niet, het is genoegch, wij en willens niet hebben.’ Want, dat het daar niet is voor willent, blijkt uit het voorafgaande naement. Het ontbreekt echter niet aan voorbeelden bij de ouden en bij Vondel, in welke es, op die wijze achter een woord geplaatst, het beteekent, waarvoor eertijds ook er gebruikt werd. Zie Kluit op Hoogstraten in voce mond. | |
[Etske jagen]ETSKE JAGEN wordt door de landlieden omstreeks Breda gezegd van het krijgertje spelen. Daar de aanblazende H aldaar zoowel, als in de stad, veelal wordt achtergelaten, zoude het mij niet verwonderen, dat onder het eerste gedeelte van het spreekwoord verstaan wierde het werkwoord hetsen, door Kiliaan overgezet venari canibus, zoo dat de een den vervolgden haas en de ander den navolgenden hond verbeelde. | |
[pagina 146]
| |
landsche gewesten wordt het veel gebruikt. Ik acht eventwel even goed en beter te verdedigen, dan om het event, 'twelk men ook veel elders zegt. | |
[Eweg]EWEG, voor weg, is hier, gelijk op meer plaatsen, in de praattaal zeer gemeen. Dat het misschien niet zoo geheel te verachten is, als het in den eersten oogopslag schijnt, blijkt uit het Recht van successie volgens de costumen van Breda, art. 22, alwaar men vindt: ‘seecker ander keur ende Ordonnantie, dat niemand syn goet ewech maecken en soude dan voor den Heer;’ hebbende Kiliaan het, in eweg gaen. Het is het Friesche aewey; het Eng. away; en het Angels. aweg, 'twelk men onder anderen ontmoet in de vertaling van Johannes IV. 29: ‘her is se the deth aweg middan-eardes synne.’ Men vindt awegh ook in het oud Nederlandsch; zie Junius ad Willeram. p. 301. In hetzelve heb ik het ook meer dan eens en weg geschreven gevonden, dan ik heb verzuimd de plaatsen op te teekenen. Alleen herinner ik mij het gevonden te hebben in eene aanhaling uit Bartholomeus Engelsman, in het 7. Deel der werken van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, blz. 324. Voor eweg heeft men ook enweige en enwech bij Matthaeus, Anal. 5,70. |
|