Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd727. 1622 maart 3. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Van dese reys heb ick geen tijding van uE. ontfangen ... De coning heeft mij een brevet gegeven van een pensioen van 1200 croonen 's jaers, zeer eerlick geëxtendeert, 'twelck hyer materie geeft van discoursen ... | |
Bijlage 1:Maria van Reigersberch aan Nicolaes van Reigersberch, [3 maart 1622]
Mon frere, In uwen lastenGa naar voetnoot2 heeft uE. schuldt gemaeckt maer noch niet betaeldt, te weten dat uE. de naestemael aen mij soudt schriven, hetwelcke vandage behoerde ontfangen te zijn. Al het 'tgene mijn man geschreven heeft en sal ick uE. niet schriven, dan ick hebbe een boot- | |
schap die ick uE. wel wil recommanderen, dat is aen de vrouwe van GroeneveldtGa naar voetnoot3 te seggen dat ick haer briefken ontfangen hebbe en sal een perrucke voor haer dochter senden. En noch en is 't niet al. De heer van Groeneveldt heeft mij eens gevraght ofte ick zijn tapitserie over wilde nemen. Ick en was doen niet van meeninge voor die tijdt eenne te coopen, dan siende dat wij noch hier zullen blijven sullen wij der wel eenne van doene hebben. UE. sult hem eens gelieven te vragen oft hij noch van dye meeninge is en hoeveel hij der wel aen wil verliesen; en segt hem dat hij al vrij wat most verliesen en dat hij van conings geldt betaeldt most werden, want van 't capitael en mach niet. Maeckt hem diets datter aen gelegen is dat mijn camer wel versierdt is; maer dit moet hem geseidt zijn als hij een vroolijcke uere heeft. Ick wil se koopen, maer ick wil der profijt aen doen. Schrift mij wat hij hierop antwoordt en besiedt se eens oft se oock fraei genogh is. Schrift mij eens wat de vrienden in 't kantoerken van mijn mans actiën oordeelen, ofte zij contentement hebben ofte niet; daer is ons aen gelegen. Mijn man en weet niet meer als ghij ofte ick ende en souckt oock niet te weten. Ick verwondere mij dat ick van nichte BasyusGa naar voetnoot4 niet meer en hoore oft se dood en waer. Vraegt haer eens, bijaldyen se noch leeft, of ick niet een groedt en mach hebben, en schrift toch eens hoe het al afgeloopen [is] met de ondersoeckers van de camer. Segt haer dat ick ‹ick› wel sie dat ballingen eer vergeten werden dan (zij) vergeten. Ick hebbe uE. voordesen geschreven dat ick de rekeninge van Gillis MarinnissoonGa naar voetnoot5 verleidt hebbe en dat uE. mij een andere soudt senden, maer ick en verneme daer geen antwoorde op. Schrift mij oock eens offer al veel van uE. traen verkocht is en segt eens aan den frelloGa naar voetnoot6 dat ick sien sal offer een perruck voor haer over wil vliegen, ende doet mijnne gebiedenisse. Adieu. Vaerdt wel. | |
Bijlage 2:Brevet voor de toekenning van een jaargeld, 26 februari 1622
Op heden, den XXVI February 1622 De koning, althans te Parijs zijnde, hebbende in achting genomen de verdiensten, bequaemheit en zonderlinge geleertheit van den heer De Groot, zoo heeft zijne Majesteit om hem bij zich te houden hem toegestaen en geschonken een pensioen van drieduizendtzeshondert guldens, met ordre dat deze somme uit zijn finantiën ontfangen en na dezen door zijn tegenwoordigen of toekomenden thesaurier ieder jaer aen zijn Ed. op een bloote quitantie zal betaelt worden, zullende zijn aenvang nemen met den eersten dag van dit lopende jaer. Zijn gemelde Majesteit wil en begeert dat de voorzeide heer De Groot ten dien einde zal gebruikt worden onder degenen die jaerlijks van zijn Majesteit pensioen genieten voor de gemelde somme van drieduizentzeshondert guldens uit kracht van deze | |
ordonnantie, die zij met eigen hande heeft willen tekenen en van terzijde doen tekenen door mij, zijnen raetsheer en secretaris van staet en van zijn ordonnantiën en finantiën. Onderstondt: Louis.
|
|