Bijlage:
Maria van Reigersberch aan Nicolaes van Reigersberch, 14 juni [1620]
Seer lieve ende waerde broeder,
U. L[ieven] schrivens van den VIII Juny is mijn wel behandicht;Ga naar voetnoot2 bedancken uE. van de tijdinge van de vrienden gezondtheyt, ende bidden uE. daerin te willen komtenwerenGa naar voetnoot3 van ons dickmaels te doen weten hoe het met deselfve al is, doordyen wij daer meest naer verlangen; wij sullen van gelijcke doen, doordyen ick wel weet dat uE. ende de andere vrienden daer meest mede bekommert zijt. De tarrewe sal ick met den eersten verwachten. Aengaende mijn mans dispositie is al in eennen doen; hij doet zijnne gebiedenisse aen alle vrienden ende voornementlijck aen neef ende nicht de BieGa naar voetnoot4 ende alle de jonge neven ende nichtens. Cornelia ende CornelisGa naar voetnoot5 doen hare gebiedenisse, ende sal desen hiermede endigen ende God bidden ons te geven dat ons salych [is],
uE. dienstwillige suster,
Marie Reigersberch.
| |
Laet ons weten of de rechters meer verklaringe gedaen hebben als van den advokadts sententie.Ga naar voetnoot6 Den lutenantGa naar voetnoot7 is te Breeda bij zijn Excellentie geweest, daer sal hij veel luegen gelogen hebben. Hij tracktteert ons zeer hart alsof wij kriminele gevangens waren. Wij wilden wel dat zijn Excellentie van alles onderrecht waer en meenne niet dat hij weet hoe (hij) ons hier quelt. De lutenant quelt ons zeer omdat wij een requeste aen hem souden geven; wat hij (daer)mede voor heeft en weten wij. Wij seggen dat wij dat niet doen en konnen, doordyen wij niet en weeten wat men ons te laste legt. Hij doet ons dit alle dage seggen.
Dese boucken daer mijn man van schrieftGa naar voetnoot8 en houft hij niet al teffens. Wilt toch eens elf gulden aen moederGa naar voetnoot9 geven voor de boter die sij voor mijn gekocht heeft, en bijaldien uE. daer wel [geldt] heeft, soo wilt aen minneGa naar voetnoot10 tien gulden geven, ofte anders soo schrieft een briefken aen Gillis Marinissen,Ga naar voetnoot11 dat hij van mijnnentweege het geldt van den vendumeester ontfangt en dat hij mynne tyen gulden geeft, en als de boter op de beste koop is een goedt kinneken kopt, dat (duren) mag om de winter ...
| |
Adres: Erntfeste, hooggeleerde, wijse, zeer voorzienige heer, Mr. Nicolaes Reigersberch, doctor in de rechten, op den hoec van de Heulstraet naest de heer van CabauwGa naar voetnoot12 in 's Gravenhage. Loont.
|
-
voetnoot1
- Huidige vindplaats onbekend. Gedrukt in H.C. Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, p. 51-52; vgl. p. 4 n. 2, waar blijkt dat Rogge zich baseerde op H. Vollenhoven en G.D.J. Schotel, Brieven van Maria van Reigersberch, Middelburg 1857, p. 6-7 (zonder vermelding van de vindplaats). Het betreft hier in feite een brief van Maria van Reigersberch aan haar broer Nicolaes, maar tussen de datering en het postscriptum schreef Grotius een kort bericht voor zijn zwager, dat door P.C. Molhuysen uitgegeven werd als no. 589 (dl. II), dd. 14 juni 1619. Molhuysen volgde behalve de tekst ook de datering van H.C. Rogge, die - evenals Vollenhoven en Schotel - geen verantwoording van het jaartal 1619 geeft. Vermoedelijk is een datering op 14 juni [1620] beter. In de nacht van 5 op 6 juni 1619 werd Grotius naar Loevestein overgebracht; Maria arriveerde op 12 juni op het slot (P. Scheltema, ‘Dagboekje van Willem de Groot door hem gehouden tijdens de regtspleging van zijnen broeder Hugo de Groot, Johan van Oldenbarneveld en Rombout Hoogerbeets [29 maart - 12 juni 1619], uit het onuitgegeven hs. medegedeeld’, in: Nieuw Archief voor Kerkelijke Geschiedenis inzonderheid van Nederland, verzameld door N.C. Kist en H.J. Royaards 1 (1852), p. 348). Het is niet waarschijnlijk dat Maria twee dagen later, op 14 juni 1619, haar broer Nicolaes een brief zou hebben geschreven zonder ook maar met één woord van de overkomst of van de nieuwe leefsituatie te reppen. Zie voorts infra, n. 6.
-
voetnoot4
- Joris Dircksz. de Bie, thesaurier-generaal der Unie, en diens echtgenote Maria van Almonde. Deze Maria was een dochter van Abraham van Almonde en Maria de Groot, halfzuster van Hugo's vader Jan (no. 592 (dl. II)).
-
voetnoot5
- Cornelia (1611-1687) en Cornelis de Groot (1613-1661), de twee oudste kinderen van Hugo en Maria.
-
voetnoot6
- Op 9 juni 1620 leverden de rechters die Oldenbarnevelt c.s. hadden veroordeeld bij de Staten-Generaal een akte in; in deze akte, dd. 6 juni 1620, verklaarden zij dat zij bij het uitspreken van de vonnissen de mening waren toegedaan dat de veroordeelden zich schuldig gemaakt hadden aan ‘crimen laesae Maiestatis’ (Res. SG (1610-1670), IV (1619-1620), p. 451, 456, 479 en 491, en J. den Tex, Oldenbarnevelt III, p. 757-758). Of is de brief toch uit [1619] en verwees Maria hier naar de toelichting op Oldenbarnevelts vonnis door de Staten-Generaal, dd. 19 mei 1619? Vgl. Res. SG (1610-1670), IV (1619-1620), p. 128.
-
voetnoot7
- Jacob Prouning (Prouninck, Prowing), genaamd Deventher, commandant van Loevestein.
-
voetnoot8
- Zie voor de titels van deze boeken no. 589 (dl. II).
-
voetnoot11
- Deze zaakgelastigde wordt ook vermeld in de bijlage bij no. 727, in dit supplementdeel.
-
voetnoot12
- Mr. Cornelis Teeus, sinds 1609 heer van Cabau (H.E. van Gelder, ‘Haagsche cohieren I (1627)’, in: Die Haghe 1913, p. 45).
|