Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermdBijlage:Maria van Reigersberch aan Nicolaes van Reigersberch, [11 maart 1622]
Mon frere, UE. schrivens van den 20 FebrewariusGa naar voetnoot2 hebbe ick op den VIII Merdt ontfangen. Wilt aen monsieur VossiusGa naar voetnoot3 seggen dat ick hem bidde dat hij hem toch niet te zeer en bekomert, want die luden en leeven niet lange en ick soude noch garen met hem vrolijck zijn als ick wederom in Hollandt comme. UE. schrift mij dat diegene die wel in een ander landt zijn, haer niet en behouven te beclagen, doordyen het daer soo qualijck gaedt. Ick gelooven dat het waer is bijaldyen men onbekommert in een ander landt mochte zijn; maer het is hier soo kostelijck dat men altijdt met becommeringe leeft. Ons huyshouden is tamelijcke groodt. Wij hebben twee meissens en twee knechts, en mijn man houdt een perdt, hetwelcke sonder den jongen tweehondert gulden tsjaers kost, en wij en hebben soolange ick hier geweest ben niet één penninc ontfangen.Ga naar voetnoot4 UE. kendt wel bedincken dat sulck huyshouden moylick valdt, anders wat de woonplaetse belangt can mij daer wel naer vougen, gelijck ick tot alle ander mede wel hebbe connen doen. Wilt aen nicht van DorpGa naar voetnoot5 seggen dat ick haer briefken ontfangen hebbe, maer dat ick er geen van KreesGa naar voetnoot6 ontfangen en hebbe. De naestemael sal ick haer antwoorden alsmede nicht BasiusGa naar voetnoot7 en doet mijnne gebiedenisse aen deselve. Wilt oock aen nicht Vos- | |
bergeGa naar voetnoot8 seggen dat haer soude schriven, dan dat ick soo weinigh materie hebbe dat ick niet en weet waermeede ick mijn brief soude vullen, en segt haer dat wij verstaen hadden dat monsieur PanhuyseGa naar voetnoot9 sieck was en dat wij dernaer hebben doen vernemen, maer dat het an der beterhandt is. Hij heeft ons doen seggen dat hij binnen een dach ofte twee ons sal commen besoucken. De sieckte en is soo groodt niet geweest, maer hij heeft soo schurft geweest dat hij hem niet en heeft connen verroeren.Ga naar voetnoot10 Mijn man soude hem gaen besoucken hebben, dan [hij] dede ons door onse jongen, die wij daer gesonden hadde, seggen dat hij het niet garen en hadde, en dat, overmidts hij niet wel gelogert en was, hij wt zijn logement ten huyse van een barbier gegaen [was] om hem te doen genesen. Ick sal der voordts van tijdt tot tijdt naer doen vernemen, en doet mijn gebiedenis aen nichte en laet mij eens weeten het 'tgene Vossius van mij begerdt te weeten. Adieu. |
|