Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5500. 1641 december 13. Van P. Pels.Ga naar voetnoot1Mijnheer, U Ex.cie aengenaemeGa naar voetnoot2 hebbe ontfangen; bedancke hooglijck vor de communica[c]ie. Uyt Polen hebben wij dat de Torcken uyt AsaacGa naar voetnoot3 dor secours van 't casteel geslaegen sijn ende saude den grootvorstGa naar voetnoot4 aen den coning van Polen [geschreven] hebben de Turcken well gewaschen te sijn ome hun in den sommer van de vliegen te laeten eeten, die daer in groote abondancie, en in den wintter van caude te laeten sterven. Van Weenen was eenen gesante gesonden aen den churvorst van Brandeborgh,Ga naar voetnoot5 te solecitteren restitucie van de ingetrockene goederen dor interposicie van kay. May.tt; was ooc tot Warschau aenkommen, maer daer compt tijdinge dat den autsten heerGa naar voetnoot6 tot Weenen in duelle gebleven saude sijn, saude sonder dat niet uytrichten. De stenden van de Marck Brandeborgh, Cleeff en Marck hebben over de 80 criminele articulen tegens den verstorvenen vader ingelevert. | |
Van Weenen wort ooc tot Coninxbergen verwacht den jongen vorst van Neuwborgh,Ga naar voetnoot7 soo men segt, te vrijen de sustter van den churvorst, Louise Charlotte, die men met de lestte brieven segt trauwen sall aen marckgraff Ernst van Jagerendorff,Ga naar voetnoot8 alsoo dat den eersten te spaede compt, 't en waere tendeert op de jongste,Ga naar voetnoot9 die de fraytst is. Dry van de heeren gehayme raeden des vorstendoms Cleeff sijn gedenomineert ome te gaen in commissie naer Holland, te weeten de heer van Beinebergh, de heer van Heyden en doctor MoetsveltGa naar voetnoot10 omme de goede intencie van den churvorst aen te brengen tot contentement, soo men meint, van H.H.M. en sijn Hoogheyt;Ga naar voetnoot11 en de heer LychtmaerGa naar voetnoot12 sande ooc gaen naer Pommeren tot confirmacie van den getroffenen stillstandt van waepenen. Men maackt aen 't hoff van den churvorst en bij andere verresiende groote swaericheyt over de Schottse revolte en Engelse beroerte. Ick ordeele het vor eene Babilonse confusie dor straffe Godes. Andere soucken dor toegeven van accomodacie den vrede en dese dor affsetten de orloghe. Ick vreese, dat sij met BenedictelusGa naar voetnoot13 over de kunst van superfijn te reformeren haeren m.re te vroegh ontloopen sullen. Ick bidde over u Ex.e gevoelen. Tot Bremen durt dieselvige oneenicheyt,Ga naar voetnoot14 maer een uyt den raet, moderaet in de predestinacie, bericht mij dat men de brieven aen de heeren Staeten en sinodo well heft beantwort over te liberael berichten van die de oorsaacke haerder beroerte sijn. Daermede mij dunckt dat sij doctor CombachiusGa naar voetnoot15 meynen. Ende was den raet daer geresolveert haere autoriteyt daerinne te gebreuyck(en). Mij dunckt, soo dien brandt daer niet en wordt geblust, soo vliegen de voncken well tot in Preuyssen, Polen en Littauwen, daer die harde drifft veel sachtte gemoederen qualijck dor den hals wilt. Hiermede eyndende blijve, mijnheer, u Ex.cie ootmoedige diener
| |
3/13 December 1641, Dansick.
Excuseert dat op d'ander sijde die cladde gevallen; 't is te spaede te herschrijven. | |
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec 14 Ian. 1642. |
|