Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5468. 1641 november 16. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Ick en can mij niet genoech imagineren, waeruit een zoo valschen gerucht tegen d'heer SpierinckGa naar voetnoot2 zoo generalijck oock bij de regierders van de steden is aengenomen geweest, dat om zulcx te stuiten een zoo extraordinaire autoriteit is gebruickt geweest. In plaetze van den ambassadeur van DenemarckenGa naar voetnoot3 is een residentGa naar voetnoot4 gegaen nae Wenen. Ick gelove den coninck van Denemarcken jaloux is zoo van den keizer als van de Sweden ende bij geen van beide comt in groote consideratie. Ick wensch beide onze neven Van Reigersberg geluck, den eene met zijn huwelijckGa naar voetnoot5 ende d'andere met zijn thuiscomste.Ga naar voetnoot6 Deze heeft MilanderGa naar voetnoot7 onderwege gezien. Men gelooft hier dat Milander graef zal gemaect werden bij den keizer. Ick wilde wel weten, wat Engelant zoude beloven om de Vereenigde Nederlanden te trecken in de verbintenisse van niet te handelen zonder de restitutie van den Pals. De volle vereeniging van de Oost- ende Westindische Compaegniën in Engellant ende in de Vereenighde Landen meene ick niet dat te vinden zal zijn, maer wel zeecker verdragh om malcander niet te beschaedigen, maer in zeeckere gevalle te assisteren. Den 16 Nov. 1641. | |
Adres: Mijnheer mijnheer van Reigersberg, raed in den Hoogen Raide in Hollant, in Den Hage. Port. 9 st. In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 16 Nov. 1641. |
|