Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2947 1637 februari 2. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot4.Mijn Heer, Die van den 1Ga naar voetnoot5 ende 8 Jann.Ga naar voetnoot6 heb ick vier, vijff dagen naer die van den XVGa naar voetnoot7 ontfangen; desen gaet nu over Engelant om te sien, off dien wech corter sal vallen. Hoe den heer resident van EngelantGa naar voetnoot8 de sijne bestelt, sal ick bij occasie vernemen. Dat het ongeryff ende onlust geeft, dat de brieven soo lange sockelen, kan ick wel oordeelen. De pampieren van mijnheer den prinsGa naar voetnoot9 sijn onder mij; wachte op occasie, alsoo het pacquet te groot is om met een bode te senden; evenwel indien niet haest ander gelegentheyt valt, sal door bodenhanden moeten gaen, alsoo sijn Hoocheyt naer het advys verlanckt. Den brieff, bij uEd. aen den advocaet GraswynckelGa naar voetnoot10 geschreven heb ick gesien ende de copie eenyge hier getoont, omdat het subiect ende maniere van schrijven dient geweten. Den inval is goet ende wert gepresen. Off het advis van de Sweetse handelynge met den keyserGa naar voetnoot11, bij AitsmaGa naar voetnoot12 gegeven, seer autentyck is, wert seer getwijfelt, alsoo Aytsma seyt, dat D. | |
SalviusGa naar voetnoot1 hem diergelijcke advis hadde gegeven ende den heer CamerariusGa naar voetnoot2 tijdyngen van D. Salvius heeft t'eenemael daervan verschillende. Den gemelten heer Aisma wert allenskens meer ende meer verdacht gehouden ende, het concept van neutraliteyt tusschen den keyser te procureren ende Meurs tot een hartochdom te doen erigeren niet sijnde gesuccedeert, sal hem niet aengenaem maecken. Is thuys ontboden. Den graeff van ArondelGa naar voetnoot3 verclaert, naer hier wt Engelant wert geschreven, dat den keyser geen meenynge en heeft het Palatinaet te restitueren ende dat de SpaenseGa naar voetnoot4 ende BeijervorstGa naar voetnoot5 de oorsaecke daervan sijn. Op het ongeluck, de gemelte grave overgecommen, die ontrent Groenwits al sijn bagagie, veel costelijckheyt ende rariteyten, in Duyslant gecocht, op de riviere heeft verloren, het schip, daer het in was, sijnde affgelopen, vallen verscheyde bedenckyngen ende de gemeentste opinie is, dat sijn eygen volck het heeft gedaen, hoewel de Dunckerckers ende andere daer mede worden verdacht gemaeckt. De Staten van Hollant hebben voorleden saterdach eindelynge geconsenteert in het aenhouden valleGa naar voetnoot6 de compangiën voor den tijt van ses maenden, mits dat hondertseventhien compangiën sullen werden betaelt wt de Franse pennyngen ende vijftych van hondertvijftych koppen gereduceert tot honderttwintych. Nu is men besych om Zeelant te besenden toe te staen het last- ende veylinggelt, tot verval van de costen op de veylynge van de zee van nieuws beraemt. GotsenGa naar voetnoot7 ende HatsveltGa naar voetnoot8, den anderen op het commandement niet connende verstaen, werden geseyt met hare troupen van den anderen te sijn gescheyden. Van het veroveren van Leipsich is noch geen seeckere tijdynge. Den commandeurGa naar voetnoot9 ende stat Hanou sijn soo verde met den keyser verdragen, dat de plaetse den graveGa naar voetnoot10 soude in handen werden gegeven, die deselve met sijn garnisoen sal mogen besetten ende met het rijck neutraliteyt houden. Nu is den grave verlegen om te vinden de penyngen om de stat te victuailleren ende het volck te betalen nodych. Den grave van Arondel siende de importantie van die plaetse tot recouvrement van den Pals heeft haer van sijn reyspenyngen ses duysent rijxdaelders gedaen, met belofte van den conynckGa naar voetnoot11 te recommanderen meerder assistentie. Ondertusschen wert bij desen staet bij den grave devoir gedaen. AelianusGa naar voetnoot12 ende ValeriusGa naar voetnoot13 sijn het gans niet eens; Valerius is vol ialousie tegens hem. FelixGa naar voetnoot14, die aen Aelianus' vrienschap meest is gelegen, sal echter Valerius buyten ombrage dienen te houden; heeft dese weecke aen IovinianusGa naar voetnoot15 | |
doen vernemen, off hij in lange geen brieven hadde ontfangen, apparent vreesende de correspondentie nu elders valt. BeriaGa naar voetnoot1 heeft groote gelegentheyt om veel te penetreren; dan off hij alles wel sal connen digereren ende distribueren, twijfelt ScarinusGa naar voetnoot2. LindanusGa naar voetnoot3 heeft belooft naer het scheyden van de vergaderynge, dat met het eynde van dese weecke wesen sal, Humelus'Ga naar voetnoot4 saecke bij CaesarGa naar voetnoot5 bij de hant te nemen. Dat de ridderschap van Hollant mijn heer den prins van Orangie, als in Hollant gebore(n), affcomstych van die over de tweehondert iaren in hare ordre sijn geweest ende soo notabelijck in Hollant gegoet - soo hout d'extentie van de acte, bij alle de edelen gesegelt ende onderteyckent - hebben beschreven, sal uEd. mogelijck al hebben gehoort, maer off sijn Hoocheyt, die ick weet, dat de aenbiedynge van de acte seer aengenaem is geweest, oock de saecke ende comparitie aennemen sal, is noch bij sijn Hoocheyt niet verclaert. Op de vrage, bij mij aen uEd. voor desen gedaen: quatenus etc.Ga naar voetnoot6, wilde ick wel uEd. consideratiën verstaen, om redenen, die uEd. wel kan oordeelen. Den oversten HogendorpGa naar voetnoot7, die hier is, spreeckt met seer groote affectie van uEd.; is een intieme vrient van den heer Spierynck. Een Oost-indis schipGa naar voetnoot8, te Hoorn voor eenygen tijt wtgelopen ende in de Spaense zee masteloos door storm geworden sijnde, niet dervende Engelant aendoen, is wederom commende ontrent Brouwershaven vergaen, het volck ende gelt gebercht. Wat resolutie uEd. met KrayenburchGa naar voetnoot9 nemen sal, verlange ick te hooren. In omnem eventum is het dienstych MagogGa naar voetnoot10 te onderhouden. Desen 2 Feb. 1637. | |
In dorso schreef Grotius: 2 Febr. N. Reig. En boven aan de brief: Rec. 3 Martij. |
|