Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2613. 1636 mei 30. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot5.Mijn Heer, Ick ontfang gisteren uE. brief van den 4 Mey, huiden die van den 17Ga naar voetnoot6, ende verstae daeruit garen alle particulariteiten. Wat Seldeni boeckGa naar voetnoot7 aengaet, ick heb onder mij verscheide dingen daertoe dienende, die een ander niet soo licht in de handt sullen comen. Maer sal die bij mij houden, immers voor dese tijdt, siende, hoe ick bejegent werde bij deghenen, daer ick sooveel ende soo getrouwelijck voor heb gearbeit. Ick hoop de naecomelingen mijne actiën ende schriften met meerder danckbaerheit sullen erkennen. Ende voor die can ick sien, off ick iet gereedt maecke, dat ick voor de tegenwoordige nae alle reden niet en behoor te doen, om niet met mij te laeten spotten. Wat de saeck van RotterdamGa naar voetnoot8 aengaet, 't laeste vierendeel gage is betaelt den vijfden September 1618, weinigh nae mijne gevanckenisse. De gagie verstae ick, dat mij comt, totdat ick aen de Staten van Hollant geschreven heb mij in de Sweedschen dienst te hebben begeven; is ontrent drie maenden minder als sestien jaeren. Boven de gagie, soo is de schade, die ick vorder geleden heb, door den dienst van de stadt niet bij exaggeratie, maer inderdaet soo groot als uE. weet ende alle equitable personen licht connen afnemen. Daer is wat aen gelegen, wie hier de ambassade sal becomen. 't Geeft mij wonder, dat AelianusGa naar voetnoot9 mij niet en schrijft nochte ordre stelt op de overgesonden | |
memorie van gagie ende reeckening van verschot; uE. gelieve hem te vermaenen. Dit gestadigh verschot valt mij te lastigh ende onlustig. Ick moet eens op een effen baen gestelt werden om weder van nieus, soo hier ofte daer te reisen valt, gelijck wel apparentie is, te mogen doen, dat de eer vereischt. De tijdingen van Brasyl behagen mij wel. Nopende ClaudiusGa naar voetnoot1 heb ick over lang gehadt gelijcke consideratiën. Ick heb aen uE. weeckelijck geschreven. Weet niet, off eenige faute is geweest in het bestellen. Wilt FabiusGa naar voetnoot2 van mijnentwege bedancken ende van mijnen dienst verseeckeren. Van de plaetsen, die tot vrede werden voorgeslagen, is Colen buiten twijffel d'apparenste. Den hertogh van BouillonGa naar voetnoot3 is met den coningGa naar voetnoot4 te misse geweest. Den hertogh van WeimarGa naar voetnoot5 ende den cardinal de la ValetteGa naar voetnoot6 sijn wat te laet vertrocken, naedat Coblenz verloren was. Voor Hermestein ende oock van Hagenouw werdt gevreest. Ende Colmar is niet in den besten staet. Den TurcGa naar voetnoot7 sal apparentelijck met het Persische oorlogh, Rewan by de Persianen belegert sijnde, genoech te doen vinden ende de christenen laten alleen haer seer bewinden. Onlancx was hier uytgegaen een boecxken geïntituleert, Le Nonce Fransois'Ga naar voetnoot8 inhoudende eenige dreigementen aen den pausGa naar voetnoot9. Daer is soo groote instantie tegen gedaen, dat niet alleen het boeck is op de Grève bij sententie verbrandt, maer oock den drucker, soo men hem vint, gecondemneert gegeeselt te werden. Ick verstae uit die van de religie, dat ontrent 15000 puritainen in West-Indië met aesyl van Nieu-Nederlant sijn gaen woonen. Soo uE. daer eenige particulariteiten van weet, sal blijde sijn deselve te verstaen. Den hertogh van SavoyeGa naar voetnoot10 doet niet dan sijn eigen saecken. Den hertogh van RohanGa naar voetnoot11 schrijft om broot. Vier duisent Duitschen passeren de bergen. 't Volck van den hertogh van Weimar ververscht haer wat in de Fransche Comté. Den cardinael de la Valette gaet, soo ick meen, nae den Elsas. Den prins van CondéGa naar voetnoot12 bewaert Bourgogne, den graef van SoissonsGa naar voetnoot13 Champagne, elck met tien off twaelff duisent man. Ende men ontbiet wederom op den ban voor 't | |
eerst van Normandië, daernae van andere provinciën. Men vindt daertoe weinigh lust, ende wij hooren van eenigh remuement in Bretaigne. UE. gelieve met mijn broeder de GrootGa naar voetnoot1 te arbeiden, dat mijne boecken ende papieren, die ick tot van DrielGa naar voetnoot2 heb gehadt, mij, als reden is, gewerden mogen. Ick wilde wel weten, off CunaeusGa naar voetnoot3 sich excuseert tegen Seldenum te schrijven ende waerop d'heer BasiusGa naar voetnoot4 ende den advocaet GraswinckelGa naar voetnoot5 hebben aen mij geschreven om hulp tegen Seldenum. Ick heb haer dese mael niet geantwoord. Sal hiernae eene beleefde excuse schrijven. UE. gelieve op alles wel te letten ende ons wederom bij alle gelegentheit te gebruicken. Tot Parijs, den 30 Mey n.st. 1636.
Ick wilde wel weten, off nu iemant is te Amsterdam, aen denwelcke ick mijne pacquetten can bestellen. Bij gebreck van anderen heb ick sedert eenigen tijdt neef HertoghveltGa naar voetnoot6 de moeite aengedaen.
Den graef van HanauGa naar voetnoot7 gaet met mij in groot vertrouwen.
Soo uE. can verstaen wat opinie men daer heeft van de LeliemanGa naar voetnoot8, die hier is, hoop sal connen dienen. Den nieuwenGa naar voetnoot9 is te Rouaen.
Wij verstaen 't leger van den prins van Condé is ingevallen in de Fransche Conté.
ManliusGa naar voetnoot10 heeft het geruchte laeten gaen, dat hij nae EusebiusGa naar voetnoot11 is off VindexGa naar voetnoot12, andere seggen nae Orléans. Hij is acht dagen wech geweest. Heeft een Sonnedagh audiëntie gehadt te Fontainebleau; waer hij nu is, weet men niet, maer een van sijne bekende twijffelt ende meent, dat het is een pretext, maer dat hij bedect is gegaen bij AristotelesGa naar voetnoot13, om daer te remueren. Ende sal buyten twijffel van wegen Vindex sterckelijck werden geappuyeert. Mea nihil interest. Οὐ φϱοντὶς ἹπποϰλείδῃGa naar voetnoot14. (Floc)cum non interduimGa naar voetnoot15. | |
Adres met andere hand: Mijn heer Mijn heer Reigersberg, raet in den Hogen Raet in Hollant, In Den Hage. In dorso schreef Van Reigersberch: broeder de Groot. Wt Paris. Den 30 Mey 1636. |
|