Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2007. 1635 maart 12. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mon frère, AelianusGa naar voetnoot2, die ick bij ValeriusGa naar voetnoot3 lange heb gesproocken ende mijnen dienst gepresenteert, heeft mij groot licht gegeven in den staet der Duytsche saecken, waervan den bant seer los is, ende dat principalijck, soo hij oordeelt, door beleyt van VindexGa naar voetnoot4. Het kan sijn, dat sijne versche beiegenynge hem met wat meer passiën doet spreecken, want inderdaet is de offensie groot ende het resentiment niet cleyne. Maer dewijle Valerius hem doorgaens secondeerde raeckende de quade prattijcken van Vindex, soo moet er vrij materie sijn; waerom JustinusGa naar voetnoot5 genouch te doene sal hebben, kan hij dat verloop niet alleen stuyten maer oock redresseren. Dan de coniuncture van tijden ende saecken schijnen daertoe favorabel te sijn, bijaldien latouGa naar voetnoot6 ten effecte wil brengen hetgene hij met CimonGa naar voetnoot7 heeft besloten. Aen AristotelesGa naar voetnoot8 is openynge daervan gedaen, die thuys is gegaen om last tot de ap- | |
probatie, waeraen niet wert getwijfelt. ThemistoclesGa naar voetnoot1, SocratesGa naar voetnoot2 ende andere sullen mede met haer vrienden spreecken. De rupture wert belooftGa naar voetnoot3; sommyge achten dat seer veel, andere heel weynych ende meenen VirginiusGa naar voetnoot4 TerentiusGa naar voetnoot5 werckx genouch sal geven, ingevalle hij bij PindarusGa naar voetnoot6 comt, doch connen dat niet verwachten. Ick soude mede daer seer aen twijfelen, bijaldien Terentius hem eenychsints daervan conde excuseren. Gisteren met CalaberGa naar voetnoot7 spreeckende communiceerde ick hem, wat ordre op uEd. inhalen was gegeven ende hoe ManliusGa naar voetnoot8 bij ons NeeffGa naar voetnoot9 buyten sijn postuyre was geseth, daer hij om louch; was van opinie, dat bij vertreck van eenyge van Cimons volck men daerover een resolutie most sien te doen formeren. Ick seyde, soo uEd. aengynck in sijn particulier, weynych lust daertoe te hebben, maer dat mij dochte het voor het publyck nodych was; advoueerde mij uEd. reden hadde. Ick sal sien, dat den bequaemsten tijt werde waergenomen. Communiceerde met GracchusGa naar voetnoot10 d(e) advisen, die uEd. van XenocratesGa naar voetnoot11 mij mededeelde; dat van den (Ne)dersaxensen creyts stont hem niet aen, gelijck mede seyde Rhene bij de Sweetse niet weder was becommen. Hoe verde uEd. goet vint, dat ick met SophoclesGa naar voetnoot12 correspondere, sal uEd. mij gelieven te laten weten. Den heer van BeaumontGa naar voetnoot13 sal niet verreysen sijnde den heer van den Honart gesurrogeert, die de commissie aenneempt. Van het huwelijck van ClaudiusGa naar voetnoot14 met ArtichautGa naar voetnoot15 seyt Valerius niet te weten, ende dat Tibullus' weduweGa naar voetnoot16 hem heeft verclaert liever dan sij dat soude doen haer altijt ongetrout te willen houden. Aelianus verstont, dat sij groote reden hadde, die hij oock particulariseerde, soodat ick wt verscheyde propoosten conde mercken, dat BloemcoelGa naar voetnoot17 hem verder als in finantiën gebruyckt. Des te meer goet ware, dat de alteratie, die hem bij Aelius' volckGa naar voetnoot18 is gegeven, wat te neder werde ge(s)telt, want hij maer schijnt te wenschen occasie om hem te resenteren, he(t)welck in de publycke saecken geen goet | |
en kan. Ick hebbe hem wat gesocht te stillen, maer met weynych vrucht. PelsGa naar voetnoot1 sal van gelijcke doen, doch begeerde ick uEd. soude schrijven, dat hij meende seer goet soude sijn, dat uEd., die sijn humeur kent, in sulken termen, als bequaem sout vinden, hem door de Bloemcoel wat tot minder resentiment sout soucken te brengen. Soo haest sal hij van Cimon niet wesen vertrocken, ofte sal met Calaber daervan spreecken, om occasie te vinden van bij hem te dilueren die ondragelijcke calumnie, daermede Bloemcoel wert beclat, waertoe Aelianus mij goede argumenten heeft gesuppediteert. Het retardement van uEd. receptie meenden Aelianus ende Valerius, dat wt die oorsaecke was gesprooten, dat ick niet heb willen contradiceren. MenanderGa naar voetnoot2 seyde mij desen naermiddach, dat eenyge haer vrij onstelt vinden, dat alle difficulteyt cesseert. ZosimusGa naar voetnoot3 is van humeur gelijck doorgaens sijn degene, die huydensdaechs de saecken manieren, homo omnium horarum, qui omnibus vult obsequi, daer hij bij is; sijn credyt is groot bij Aelius, een van drie dieGa naar voetnoot4 met Cimons volck hebben gehandelt. De ambassadeurs, die in Vranckerijck hebben gehandeltGa naar voetnoot5, is elckx thien duysent guldens en vaisselle d'argent vereert. Met HannibalGa naar voetnoot6 sullen wij mede overhoop geraecken, soodat die van de VioleGa naar voetnoot7 daerdoor sullen werden gesubleveert. SerranusGa naar voetnoot8 heeft door brieven nieuwe instantie gedaen om bij Aristoteles te wesen; seven van Aristoteles' volck hebben dat versouck gefundeert geoordeelt, de reste affgeslagen. Desen 12 Marty 1635. | |
In dorso schreef Grotius: 12 Martij 1635. N. Reig. |
|