Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1876. 1633 september 16. Van W. van OldenbarneveltGa naar voetnoot1.Mijn Heer, Die van den lesten Augusti is mij wel behandicht.
Tot noch toe hoore niet, dat eenich tractaet met Vranckrijck tusschen de Hollanders is aengegaenGa naar voetnoot3 ende gelove quaelijck, dat met des princenGa naar voetnoot4 consent geschieden sal. Ick hebbe wel verstaen, dat de heeren HuygensGa naar voetnoot5 ende BeaumontGa naar voetnoot6 aen den curfürst van CoelenGa naar voetnoot7 gesonden sijn, maer sommige meenen, dat het soo wel is om den curfürst te dissuaderen soo weynich met Spangniën als met Vranckrijck aen te spannen, maer neutrael te blijven. De Duytsche saecken sullen nu eerst beginnen een ploy te nemen, dewijle den hertoch van FeriaGa naar voetnoot8 gepasseert is; soo het LorraineGa naar voetnoot9 wel meent, sal groot voordeel aen het huys van Oostenrijck geven. Hier gaet het op en neder. Graef WillemGa naar voetnoot10 hadde de schans van de Starren verovert, doch is weder door den graef van FontaineGa naar voetnoot11 genomen; nu heeft hij de schans van de Philippine genomen bij Biervliet ende int water geset; gelove niet, dat die bij desen lichtelijck sal gerecupereert werden. Maer dit sijn noch geen hertslaegen. Den prins is geweest ontrent s'konincksGa naar voetnoot12 leger ende eenige myne getoont, maer de konincksche aenkommende is geretireert ende eenichsins beschanst; is nu weder tot Boxtel. Den graef van BucquoyGa naar voetnoot13 heeft eenige compagnie van de Staeten doen retireren int schermutseren met goede couragie; men meynt ontren 150 man van den hertoch van BouillionsGa naar voetnoot14 regiment. De pest is seer sterck noch binnen Maestricht, soodat, indien den prins in guarnisoen treck, Maestricht wel mochte van meester veranderen. | |
De ordre is hier te lande beter als voor desen. De pensionnarissenGa naar voetnoot1 blijven in Den Hage ende men is hier niet geresolveert contributiën in Walsbrabant te geven, maer liever voor dat gelt soldaeten te lichten. Den tijt sal ons in corten veel seggen, sommige hebben noch hoope tot Ursa minorGa naar voetnoot2, maer ick sij van contrarie opinie, ofte de conditiën mosten seer veranderen. Soo daer niet onder de hant gebrouwen wert tegen Oostenrijck, staen de saecken niet quaelijck, maer het schijnt, dat trou wt dese werrelt gebannen is, want men hoort niet als van groote achterdencken in alle quartieren, soodat de princen van haer eygen ministres niet verseeckert sijn. Indien den prins in Vlaendren niet wtrecht van dit iaer, houde ick de reste van niet, ende blijve, Mijn Heer, UEd. ootmoedichste dienaer,
| |
Den 16en Septembr. 1633. | |
Adres (met andere hand): Aen Men Heer Men Heer de Groot etc. tot Hamburcht. In dorso schreef Grotius: 16 Sept. 1633. Stoutenburg. |
|