Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1576. 1631 januari 16. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot6.Mijnheer, Ick sal blijde zijn yet te verstaen de questione praejudicialiGa naar voetnoot7 ende middelertijdt oock wat apparentie is van de Mase off, soo dat niet en wil, van NumerianusGa naar voetnoot8, alsoo ick daervan wat kennisse dyen te hebben, eer wij hyer resolveren op mijn huysvrouws reys. Oock comen ons bijwijlen eenige dingen voor onse CorneliaGa naar voetnoot9 aengaende, daerop wij niet wel resolutie connen nemen sonder claerder te zyen. 't Is oock tijdt, dat men eens weet, hoeverre de affectie van GallusGa naar voetnoot10 gaet. Op de difficulteyt, dye men soude moveren, hoe zij 't hebben soude met PhilippusGa naar voetnoot11 ende Numerianus, dunckt mij, dat men can seggen, dat Constans geselGa naar voetnoot12 daerop goede verseeckertheyt zijnde genomen remonstrantie soude overgeven aen de heren van VolusianusGa naar voetnoot13, begrijpende de conditie, dye hem voorgecomen, ende alsoo daeruyt voor DeciusGa naar voetnoot14 ondyenst soude moegen ontstaen, dat hij heeft willen versoecken, off hij daer in rust soude mogen leven, bereyd zijnde-soo sulcx goed werdt gevonden - voor ConstantinusGa naar voetnoot15 te verthoonen de nulliteyten etc. Dit dunckt mij glimp te hebben ende te zijn sonder offensie. Vanhyer sal men nu wat gelds geven, maer wat verseeckertheyt van continuatie, in een tijdt soo vol van bedrogh, insonderheyt daer noch soo veel van oudts op de kerfstock staet? | |
Verduyn schijnt dat overgegeven werdt eenichsins door dreigementen, eenigsins door geldt. In Provence duyrt de moeyte ende - nae dat ick hoore - oock de crismes, alwaer de TiberianenGa naar voetnoot1 haer wat te vroegh openbaeren. De agenten van den hertogh van MantuaGa naar voetnoot2 twijffelen niet aen de executie van de paix in Italië, Savoye, Piedmont, Grisons. Evenwel laet men hyer het gerucht van oorlogh loopen, niet alleen omdat het over zee soude overwaeyen, maer oock om te beter pretext te hebben tot nieuwe edicten ende de furieuse verhooginge, dye men voorheeft van de Paulette, daer alle de parlementen tegen zijn. De cardinaelGa naar voetnoot3 blijft machtig niettegenstaende beyde de coninginnenGa naar voetnoot4 tegen hem zijn gebandeert, maer werdt gedwongen te gebruycken veele harde middelen. De mareschal de MarillacGa naar voetnoot5 is syeck te Lions, wel bewaert. Den gewese guarde des seauxGa naar voetnoot6 geconfineert te Chasteau-Dun. De coning is te Litry bij de jacht quaelijck tevrede, dat de coninginnen beyde laestmael hyer geweygert hebben te comen op een pastorelle, dye hij hyer dede spelen. Men heeft de coninginnemoeder van verdts gedreycht van haer te senden nae Moulins, maer sij seyt Parijs niet te sullen quiteren, 't en waer getrocken. Bij AeliusGa naar voetnoot7 werdt van Gallus niet wel gesproocken, dat is seecker. Monsr van SantenGa naar voetnoot8 heeft mij geschreven over eenige tijdt ende nu weder door de vrouw van ValckenburghGa naar voetnoot9, dye nu hyer is, dat niet alleen den consul Juliaen, maer oock den advocatGa naar voetnoot10, dye vrij wat meer op zijn hoornen heeft, haer accoord poogen te maecken met mijnheer den prins ende dat mortuo omnem culpam delegant tot hinder van de vrouw van Valckenburgh ende haere kinderen. Ik hoop de prins alles in zijn geheel sal houden, totdat de vrouw van Valckenburgh hem spreecke. UE. gelyeve dit cleyne memorikeGa naar voetnoot11 aen mijn broeder de Groot te geven, 't welck voor dese mael, alsoo ick van hem niet gehadt en heb, ende anders oock geen materie heb om te schrijven, voor een bryeff sal strecken. Den XVI Jan. XVIcXXXI. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant. In Den Hage. In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 16 Jann. 1631. |
|