Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1445. 1629 november 16. Van W. van OldenbarneveltGa naar voetnoot3.Mijn Heer, Tis mijn lief, dat de memorie van de passage van de IJsselGa naar voetnoot4 uEd. aengenaem is ende sal trachten uEd. te dienen sooveel doenlijck is om alles te bekommen. Den autheur van de memorie in mijnen lestenGa naar voetnoot5 verhaelt is weder ingestort. Soo hij eenige daegen aen de beter hant waer, soude haest geëyndicht hebben. Altijts van die sijn wij verseeckert, soo hij levend blijft. De traversen, die in de handelinge geschieden hoope ick, dat vruchteloos sullen wesen. ChastillonGa naar voetnoot6, die gisteren hier wt Hollant gearriveert is ende vandaege naer Vranckrijck vertreckt, seyt, dat de meeste stemmen tot den trefves vallen, maer dat sommige sijn, die seggen, dat men noch eerst een groot effort op dese landen behoorde te doen. Mijn dunckt, dat die luyden geen reeckeninge maecken, dat soo het effort misluck, dat men hier dan mede sijn seggen soude begeeren te hebben, want ick en vinde de saecke hier niet gestelt, dat sij niet te remediëren souden sijn. Met weynich quetsinge van de gemeente soude men konnen 10 milioenen guldens vinden, daertoe gearbeyt wert, maer ofte de twee marquisen MirabelGa naar voetnoot7 ende AytonaGa naar voetnoot8, die hier sondach verleden sijn aengekommen, de remedie voor dit lant medebrengen, twijffele ick seer. Sij en hebben tot noch toe geene audientie gehad, doordien de princesseGa naar voetnoot9 noch niet tot volkomme gesontheyt geraeckt is. Aengaende de 4 pointenGa naar voetnoot10, daervan hebbe ick geoordeelt gelijck uEd.; dan de keyserGa naar voetnoot11 sal konnen seggen, dat hij geen oorloge met de Staeten heeft, ergo geen pais te maecken is met hem. Maer eene questie moet ick doen, hoe men het maecken soude, indien de Westindische compangnie, die nu sterck in see sijn, eenige vaste plaetse naemen ofte maeckten in de Westindiën, want die behoudende soude den koninck niet willen verstaen tot eenich accoort. | |
Dat Pater don FredericoGa naar voetnoot1 soude aengetast hebben, daervan sijn over drie weecken geruchten geweest, maer geene continuatie. MeusnierGa naar voetnoot2 bedanckt uEd. van sijn faveur ende bid om continuatie, sal sijn best doen om het selfde te verdienen. Ick versoecke het selfde dienstelijck, alsoo ick hem gaerne geholpen sach. Chastillon oordeelt van mijn retireren in dese landen onvoorsichtelijck seggende, dat ick daermede de memorie van mijn vader sal quetsen, jae te niet doe. UEd., die daervan ten volle onderricht is, weet wel, dat geen andere plaetse tot voorseeckerheyt voor mij open stont, maer ofte hij de memorie op sijn Calvinist van sijn voorouders niet gequest en heeft, doen hij Monpeliers wilde overgeven ende EgemortaGa naar voetnoot3 overgaf, laete ick haer oordeelen, maer in mijn sin behoort men sijn koninck tobedieren. Meer onvoorsichtige discoursen sijn bij hem gebruyckt, als dat de Staeten Den Bos niet gecregen hebbende teynde waeren ende dat den prins van Orangien verstaende de passagie van de IJssel wilde van Den Bos trecken, hoewel ick geloove, dat het waer is, indien men diepper int lant getrocken hadde, dat Den Bos ontset was ende dat het een groote slach voor de Staeten soude geweest sijn. Evenwel voor yemant, die daer dient, vallen die discoursen niet wel. 2Ga naar voetnoot4 plach hem voor niet wijs te houden gelijck hij mij dicmael geseyt heeft. Ick bedancke uEd. van de sorge om den brief aen mijn neef te doen bestellenGa naar voetnoot5, ick hope hij sijn debvoir doet in uEd. te besoecken ende goede vermaeningen te volgen. In corten tijt sullen wij sien, wat apparentie tot de handelinge is. Onderrentusschen blijve ick naer mijne dienstige gebiedenis aen mejoffrou uEd. huysvrou ende familie, Mijn Heer, UEd. ootmoedigen dienaer
| |
Brussel, den 16en Novembr. 1629. | |
Adres: A Monsieur Monsieur de Groot, etc. In dorso schreef Grotius: 16 Nov. 1629. Stoutenburg. |
|