Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermdAlderliefste, Tsedert mijne laesten hebbe ick twee van uE. brieven ontfangen. De voorgaende weecke en hebbe ick niet gheschreven, overmidts broeder de Groodt een dach ofte twee te voeren door IntimaGa naar voetnoot1 gheschreven hadde. Oock was ick den dach, dat den boode reist, op roukoop bij de moeder van van der Nat, die tot monsieur Benjamyn, den excaier, woondt, die mij daer ghenoodt haddeGa naar voetnoot2. Bijaldyen monsieur van der Nat bij uE. compt, mocht hem alle behulp aenbieden; sullen hem tot mijnder kompste tracteren. UE. zeidt een weecke gheweest te zijn zonder schrijvens van mij ontfangen te hebben; ick hoope, dat uE. nu dien bryef al sult becommen hebben, alzoo ick alle weecke gheschreven hebbe. Ick ben blijde, monsieur van der MylleGa naar voetnoot3 daer wel is gheariveert, hoope hem daer te zien, overmidts ick meene, hij dese winter daer noch blijft. Zijn vrienden alhier zijn wel te passe. Gisteren ben ick tot Rotterdam gheweest, daer ik Hans van MeedenGa naar voetnoot4 den uwen ghegeven hebbe. Hij staedt in twijfel van met VictorGa naar voetnoot5 eens naer zijn quartierGa naar voetnoot6 te gaen, zoo hij zeidt; doch en gheloove niet, dat het zijn intentie is. Ick sprack met Victor van de ghelegentheyt aldaer, te weeten in zijn quartier. Hij zeide mij, dat zijne meeninge noeidt gheweest en was, dat Danneel JanseGa naar voetnoot7 daer zoude woonen, maer dat hij ghebruckt zoude werden, alzoo die plaetse niet bequaem en was voor hem, oock dat ment nu noch wat in most zien, overmidts het oorlogh aldaer. Ick verzoght hem daer commende den goeden heerGa naar voetnoot8 noch met woorden te houden ende te zeggen, dat het nu geen tijdt en was daervan te sprecken. Voordts zoo spraecken wij van onse koemenschappen. Hij ende van Meeden hebben mij beide ghevraeght, wat opinie ick van onsen factoorGa naar voetnoot9 hadde. Ick zeide, datter diversche zijn, die mij alles goedts willen doen ghelooven, doch en kan niet zeggen. Ick hebbe hier met diversche ghesproecken ende ghezeidt uwe ende mijn meeninghe te zijn op onse familge te willen letten, zonder langer regardt te nemen, wat voor Hollandt dienstych is ofte niet, alzoo wij niet langer aen Hollandt en zijn gheoblygeert, maer dat wij gehouden zijn zorge te draegen voor onse kinderen. Hebbe dat met veel reden bekleedt. Dit is uE. neefGa naar voetnoot10 gheraportteert, dewelcke scheen dit niet gaeren te zien, begerde, wij ons niet haesten en zouden zulcken resollutie te nemen, dat die eens ghenomen zijnde niet te remedieren en zoude zijn. Ick zeide, dat het wachten zeer goedt was voor diegeene, die alles naer haer wens hadde, maer dat het swaer viel voor degheene, die negen jaeren gheschockelt hadden, ende dat uE. nu int beste van zijn leeven was, oock dat niemandt uE. begeeren | |
en sal, als uE. oudt sal zijn ende niet bequaem om dienst te doen. Alles dat zij wisten bij te brengen was, dat uE. veel van zijn reputatie door desen wegh zoudt verliesen. Ick zeide, dat wij het niet en deeden wt lust, als daertoe ghedwongen zijnde van diegheene, die uE. zonder eenighe reden zooveel leedts hebben ghedaen ende noch daegelijcx met haer boosheyt voortgaen, en bijaldyen daer eenighe waeren, die daer qualijck van spraecken, dat het den groenen ezel zoude zijn, een gheroup van drie daegen. Men heeft mij zeer willen persewadeeren eenigh verzouck te doen. Ick zeide daer gans geen last toe te hebben, oock dat ick het heel ongheraeden vondt, want het minste, dat ick zoude verzoucken zoude zeer lude wtghekreeten werden. Men zeide mij, dat ment zoo in zoude stellen, datter niet tot uE. naedeel en konde wtghenomen werden. Ick zeide, dat mij niet goedt en docht uE. van arger konditie te maecken, want hier gherefuseert zijnde dat het ons op een andere schadelijck zoude zijn, maer bijaldyen dat u neef ende anderen oordeelden, dat het dienstiger voor het landt was, dat uE. hier quaemdt, dat hij zeer lieght zoude connen te weege brengen, dat men uE. het landt openzetten. Men vraeghde mij, wie dat zoude voorderen of ick wilde dat u neef mijn solisiteur zoude zijn. Waerop ick antwoorde, dat ick niet en wilde, dat hij voor mij soliciteerde, alzoo ick niet en verzoght, maer bijaldyen hij meende, dat het tot dienst vant landt was, dat hij dan geen swaerigheyt en behooerde te maecken het tselve te voorderen, als een dienaer vant landt. Zij vraeghde voorder, met wat middel hij dat zoude doen. Ick zeide, dat zeer wel te weeghe te brengen was, dat uE. geen staedt en begerde, alleen dat men hem het landt open zoude stellen, zeggen alleen, dat men goedt ghevonden hadde uE. het landt open te stellen, belastende een ider uE. niet te misdoen, dat het tselve ghedaen zijnde uE. naer Brabant ginck dat se dan qualijck zouden sprecken, oock dat se daerop verdacht mosten zijn, dat bijaldyen men daer eenigh klouselen instelden van de sententie te laeten die se is, dat uE. liever numermeer Hollandt en zoudt zien als op zulcken voedt daer in commen. In somma hebben veel woorden over ende weder den hals ghebroecken, eindelingh hebbe ick belooft uE. te persewadeeren noch een jaer te patienteren ende alles zoo lange in state te houden; onderentusschen moeten wij de goede luden met woorden onderhouden. UE. sult mij ghelieven te schrijven, hoe hem mijnne bezonge aenstaedt ende op wat voedt ick in Brabant sal gaen, want ick tot mijnne wederkompste aenghesproecken sal worden. Wilt u op alles wel bedencken ende laeten weeten. UE. dient te voorderen, dat BuonGa naar voetnoot1 de latinsche ApologieGa naar voetnoot2 herdruckt ende naer Dudtslandt zende, alzoo daer zeer gheklaegt werdt, datter geen te krigen en zijn. De prins van Orange is over twee daegen te velde ghetrocke; den rendevous is op Schenckeschans; waer hij voorder gaedt en weet men noch niet. Heeft den kousebandt voor zijn vertreck ontfangen. Den man, daer ick in mijnnen laesten van sprackGa naar voetnoot3 noch niet ghezien te hebben, hebbe ick tsedert ghezien, doch en hadde geen diskoersen als generaele. Dit is alles, ick voor dees tijdt hebbe, sal hiermeede blijven uE. altijdt ghetrouwe
| |
Mij dunckt, dat FemmeGa naar voetnoot1 al wat groof gaedt; schrijft mij eens, hoeveel zij alle wecke verdoet. Bijaldyen uE. geen geldt en ontfanckt tegen dat uE. het tselve van noode sult hebben, wilt op broeder den rekemeesterGa naar voetnoot2 tweehondert gulden trecken, ofte spreckt van AlffenGa naar voetnoot3, of hij uE. wat wil doen, dat sal altijdt wat beeter koop zijn. Zegt, dat ick hem sal geeven als de laetste mael, zegt hem, dat ick VerzijdeGa naar voetnoot4 betaeldt hebbe. Laet Femme bijaldyen het noch tijdts ghenogh is JakesGa naar voetnoot5 om vlier zenden, ende datsse droeght ende in azin doe ende inde zonne zette, ghelijck ic doen. Alle de vrienden doen haren ghebiedenisse, doet mijnne meede van ghelijcke aen alle de vrienden, insonderheyt aen monsieur van der Myllen ende vraght hem, of hij oock hoosen meede ghebraeght heeft en snaeren voor CorneliaGa naar voetnoot6. Ick laete haer hier noch leeren. Wt den Hage desen XI Julij. | |
Adres: A monsieur monsieur Grootius a Parijs. In dorso schreef Grotius: 11 July 1627. M. Reigersb. |
|