Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1154. [1627] juni 14. Van Maria van ReigersberchGa naar voetnoot3.Alderliefste, Tsedert mijnne kompste alhier hebbe ick twee van uwe brieven ontfangen; op den eenen heeft uE. antworde van mij naer ick gisse, dezen dient tot antwoorde van den tweeden, denwelcke ick noch wt der Veere schrive. Ick en hadde niet ghemeendt hier zoo lange te blijven, dan alzoo mijn broederGa naar voetnoot4 niet eer en wilde vertrecken en dat ick zoo veel in Hollandt niet en wist wt te rechten, zoo ben ick zoo lange ghebleeven, totdat wij tsame zouden gaen, hetwelcke morge sal zijn. Men hoert niet, dat de prins dit jaer ergens sal gaen, meene oock, dat aen de ander zijde niet bij de handt ghenomen en sal werden. Wat ons particulier belangt en hebbe nergens van ghesproecken, overmidts ick zie, dat onse intentiën niet en acorderen, want ic zie dat men hier mendt, datter zonder verzouck niet te verwachten is en ick en sal noeidt tot eenigh verzouck verstaen. Bijaldyen uE. van andere opinie is, moght mij het schriven, dan ick meene, ick uE. intentie wel weet ende dat dezelve met de mijne overeen kompt. Wat de konfiskatie belangt sal ick in den Hage zijnde met StrienGa naar voetnoot5 ende andere van sprecken. Bijaldyen ick die zaecke tot een goed einde brenge, en sal ick mijnne reise niet vreughteloes houden, wat de reste belangt Godt sal voor ons wel zorgen, weest maer wel te vreeden. | |
Ick ben ten hoogsten verwondert te verstaen dat uE. mij in uwen laesten gheschreven hebt raeckende PoliarckeGa naar voetnoot1, men magh wel zeggen, dat men geen menschen en magh betrouwen. Het is goedt, dat de vrouwe van Daneel JansenGa naar voetnoot2 daer niet en was. Zij is wel qualijck te vreeden, dat femmeGa naar voetnoot3 zoo stoudt is, dat zij iemandt snaghdts in huys houdt; zij wilde wel, dat Daneel haer dat wel terdeege zeide. Poliarcke thoendt wel, dat hij niet veel respeckt en draght aen ConstantiusGa naar voetnoot4, dewille hij met sulcken ghevolgh van mannen daer durft commen. Schrijft mij eens, wie den anderen is, dewelcke zeidt wt Poliarcus' mondt meede sulcx verstaen te hebben; wenste wel daer geen gherugt van ghemackt en werde, alzoo het tselve geen eer en is. De huysvrou van Daeneel vindt goedt, dat men het gaen ende het commen van dengeenen, die bij femmeGa naar voetnoot3 comdt, afsnijde, zij en vindt gans niet goedt, dat hij daer comme, en Daneel moet hem daer zeer moderaet in houden en schiennen het gans niet te achten en houden hem oft bij hem noeidt in eenighe consideratie ghenomen en waere. Daneels vijf wilde wel weeten, wat het voornemen was. Dat het wijfken niet en deught is bij haer altijdt ghelooft gheweest, dan zij noch hij en zouden noeidt tot haer dessein gecommen hebben, want daer wert te zeer op ghelet, of men most met gheweldt toeghegaen hebben, en dat heeft al meede zijn swarigheyt. De vrouwe van Daneel en sliep in een nacht ofte twee niet, zoo laght haer int hooft, dan zij en heeftter aen niemant ter weerelt een woordt van ghesproken, want alle dinghen werdt voordt verteldt en dit en is niet oorbor, daerom sal hij wel doen en preckender noch schrivender aen niemandt als aen haer van, en als iemand daervan spreckt, houden hem, oft hij het niet en achte, oft hem niet te pijne waert en waer daerop te antwoorden. Mij dunckt, dat het nu ghenogh sal zijn van die schoene materie. Ick vinde goedt, dat zoo haest als uE. het geldt ontfangen heeft hetzelve terstondt te doen int koffer, dat wtten huyse ghedaen is, en laet het niet, want ick de menschen niet veel goedts en betrouwe. Het silver bekken staedt int kabinet op onse camer, ziedtter somwijlen eens naer en sludt het cabinet wel met een dubbelden draei. Ick vinde goedt, dat uE. joffrou de Fourau aenzegge, dat se haer tegen half Augusti van een ander huys verzie, alzoo haer half jaer dan wt is, alzoo het half | |
Fevrewari begonnen is, en laet uE. met geen schoene woorden bepraten. Al waert, dat zij veel meer wilde geven als zij geeft, zoo en wil ick niemant in huys hebben. Zegt het haer ten eersten aen, opdat zij niet en zegge, dat zij geen tijdts ghenogh en heeft. Zij zal dan thien croenen schuldych wesen. Bijaldyen dat se geen geldt en heeft om te betalen, zij magh iet van haer meubelen tot onsent laeten, totdat se geldt heeft, een half douzijn stoelen of haer tappitserie, maer altijdt iet, dat zoo veel werdt is. FemmeGa naar voetnoot1 sal daer wel voor sorgen, zegt het haer, dat zij daerop lette. Zij en heeft ons niet gheobligeert om haer iet quidt te schellen; zij heeft dit half jaer om half geldt ghewoondt. Voort zoo wilde ick wel, dat uE. eens lette wat men met DirckGa naar voetnoot2 sal doen, of uE. wil, dat hij meede lathin leere, want het tijdt is, datter op gheledt werde. Hij moet in een ander schoole, hij is zeer bot. Schrijft mij, of ic hem hier, te weeten in Neerlandt, in een ander schoel sal doen ofte dat uE. goedt vindt, dat ick hem meede brenge, en bijaldyen ick hem hier late, oft ic hem in een franssois schoelle sal doen, ofte in een lathinsche. Hij is neege jaer. Wt desen brief en sal uE. niet veel nieus haellen. Als ick Hans van MeedenGa naar voetnoot3 ghesproeken hebbe, sal ick uE. van een andere materie onderhouden, van degeene, die hier zijn, en hebbe ick niet ghehoordt. Mijn broeder en nemdt niet wel, dat uE. aen hem niet en schrive. Bijaldyen uE. iet aen mij schrive, als ick in Hollandt ben, dat ghij niet en wilt dat hij weet, zoo en doet den brief onder zijn kouverte niet, overmidts hij denselven lieght open zoude doen. Het sifferGa naar voetnoot4 is noch onder mij en hebbe hem het tselve noch niet ghegeven; sal het hem geven, zoo wanneer ick wegh ga. Men spreckt hier veel van de questiën tusschen Vranckrijc ende Engelandt. Men zeidt melort CarlijleGa naar voetnoot5 in den Hage compt. Hier werdt ghezeidt, datter niet een schip wt noch in Calis en can, overmidts de Engelsche scheepen, die daer voor leggen, die al nemen, datter in wil, soo wel de Neerlanders als de Franssoeisen. Broeder den rentemeesterGa naar voetnoot6 heeft op mij begerdt ick uE. zoude schrijven, dat uE. eens wilde vernemen, wat questye den baron de SchapeleineGa naar voetnoot7 met Denemercke heeft en waer die hangt en in wat termen de zaecke is. UE. moght het hem schrijven, bijaldyen uE. dat cont vernemen. Mij dunckt ick voor dees tijdt niet meer en hebbe, daerom sal ick eindigen ende blijven, alderliefste,
| |
Wt ter Veere desen XIIII Junij. Mijnne ghebiedenisse aen alle de goede bekende. Adieu. | |
Adres: A monsieur monsieur Grotius à Parijs Port. In dorso schreef Grotius: 14 Junij 1627 M. Reigersb. |
|