Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1155. [1627 juni 27.] Van Maria van ReigersberchGa naar voetnoot1.Alderliefste, Ick ben verwondert, dat ick dese weecke geen brieven van uE. ontfangen en hebbe, ick vreese uE. zieck zoudt moegen zijn; dat becommert mij zeer. Ick ben nu eenighe daegen in den Hage gheweest, daer mij veel goede vrienden bezoght hebben. Mijnheer de prins moght wel haest vertrecken, doch en weet niet waerheen. Hij en heeft den koussebandt noch niet ontfangen; zommighe meenen men het behoert wt te stellen, totdat de twee coningenGa naar voetnoot2 wederom vereenight zijn, opdat het geen jaloezye en verorzaecke. Dit dunckt mij dat niet quaedt en waere. Ick hooren, dat mijnheer de prins hem tot de Staten refereert. Ick ben van meeninghe het prosses van ons goedtGa naar voetnoot3 te voorderen. Al de weerelt wil, dat ick hier gecommen ben om eenigh verzouck te doen, ja werde daer zeer toe gheperst, dan en ben het evenwel niet van meenighe, hebbe daerover ghedisputeert, sal voort zien, hoe het gaen sal. Dat ick een man waere, zoude den prins gaen sprecken, dan en zie nu niet, met wat preteecxt ick hetzelfde zoude doen. Zeght aen Daneel JanssenGa naar voetnoot4, dat zijn zaeck wel sal gaen, dat ick dat vast houde, dat hij hem maer wel te vreeden en houde. Bidt hem dat van mijnen tweeghe. Het prosses en kan zoo niet langer staen, ons CouzijnGa naar voetnoot5 salder hem meede moeten bemoeien, hetwelcke van veelen ghelooft wert zijn intentie te zijn. Ick ben desen naermiddach bij neef KouwenburghGa naar voetnoot6 gheweest, dien ick vri anders vondt als de laestemael, doen ick hier was. Hij was bequaem om alles te hoeren, hij beklaegde zeer den quaen standt van het landt door dye tweedraght. Ick zeide, dat het beste was, dat men tot acomodatie arbeide. Hij zeide niet te zien, hoe men daertoe zoude commen. Ick zeide, dat zij noeidt tot haer dessein en zouden commen, te weeten het ghevoelen van de remonstranten wt te roeien, oversulcx dat zij best zouden doen niet langer met die arde prossedueren voort te gaen. Ick zie wel, dat zij niet en weeten, hoe zijdt varcke sullen wassen. Onsen anderen neefGa naar voetnoot7 en hebbe ick noch niet ghesprocken, zijn huysvrouwe is in Zeelandt. DuckGa naar voetnoot8 verzouckt van zijn dienst ontslagen te zijn. Eenighe meenen het hem ernst te zijn, andere zijn van andere opinie. Den penssionaris | |
PaeuGa naar voetnoot1 is aparendt in de plaetse van KromflietGa naar voetnoot2, die doot is, in de rekenkamer te commen; die van Amsterdam sullen hem daertoe recommandeeren, overmidts zij hem gaeren quidt waeren. Men heeft u neefGa naar voetnoot3 ghezeidt, dat ghij sult moeten resolveeren een vaste plaetse te kiesen, hij wilde wel uE. het tselve noch wat wt wilde stellen. Ick zoude gaeren hebben, dat hij een tijdt stelde, hoe lange hij wilde, dat men zoude wachten, want dat het wachten eens een einde moet hebben; sal daerop aenhouden. Men spreckt wederom van ambassadeurs derrewaert te zenden, doch en hoere niet, dat AertsensGa naar voetnoot4 ghenomdt wert. Naer ick desen begonnen hadde te schriven, hebbe ick den uwen van den XII deser ontfangen; ben verwondert uE. noch niet meer in zijn zaecken en is ghevordert. UE. weet ick wel en sal niet verzumen. Ick en ben niet wel te vreeden tegen het wijfkenGa naar voetnoot5; het is tijdt, dat wij haer quidt werden. UE. hoope ick en sal daer niet in verzuimen, daer en is geen eer van te haellen sulcke luden in huys te houden. Naer ick wt u schrijvens kan mercken, zoo moet het FemmeGa naar voetnoot6 wat grof maecken int wtgeven vant geldt. UE. doet wel haer wat te vermaenen. UE. weet ick wel en heeft niet veel van doene, laet se uE. sleghs wat goedts koopen. Men heeft hier overal ghezeidt, dat CorneliaGa naar voetnoot7 met VetGa naar voetnoot8 zoude trouwen; waer ick comme wert mij gheluck ghebooden, en hem meede zoo in Zeelandt als in Hollandt. Dit heeft SchulGa naar voetnoot9 hier wtgestroeidt. Ick en hebbe voor dees tijdt niet anders, sal dan eindigen ende blijven uE. altijdt ghetrouwe
| |
De vrienden doen haere ghebiedenisse. Wilt aen monsieur HottemanGa naar voetnoot10 zeggen, dat ick beide zijn zoenen hier in goeden doene ghezien hebbe en laet niet aen mijn broederGa naar voetnoot11 te schrijven, hij en nempt niet wel uE. niet en schrijft. Hier zijn acht dusent waertgelders aenghenomen om in de frontueren te leggen. Adieu. CarletonGa naar voetnoot12 wil, dat men KoeneGa naar voetnoot13 thuys ontbiede, ja dat men een schip expres om hem zende; oock wil hij straffe ghedaen hebben over de prossedueren van AmbooneGa naar voetnoot14. Broeder de Groot zeidt mij meede te sullen schrijvenGa naar voetnoot15, sal daerom | |
wat voor hem laeten, zooder noch wat restteert. Ick ga morgen te Loosdune bij de vrou van BrandtwijckGa naar voetnoot1 eeten. Dit pampier ende penne en deught niet, doch hoope uE. het evenwel wel zult connen leesen. | |
Adres: A monsieur monsieur Grootius à Paris. In dorso schreef Grotius: 27 Junij 1627. M. Reigersberg. |
|