Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdnarrativiteitEtym: Lat. narrare = vertellen. Aanduiding voor het verhalende karakter van een tekst: narrativiteit is het specifieke kenmerk of geheel van kenmerken dat iets tot een verhaal maakt. Het vormt aldus het onderzoeksobject van de narratologie. Simplificerend zou men kunnen zeggen dat narrativiteit bestaat in het samenspel van vier kenmerken: een verteller brengt de lezer of toehoorder verslag uit (communicatie) over een voldoende herkenbare en interessant geachte reeks gebeurtenissen (relevantie) die onderling verbonden zijn door logisch-causale (coherentie) en chronologische relaties (temporele progressie). Onder invloed van Propp (zie functie) en van het Franse structuralisme (zie actant) leggen vele narratologen vooral de nadruk op de voorlaatste factor, de voor de lezer herkenbare logisch-causale samenhang van de vertelde reeks gebeurtenissen. Het begrip narrativiteit impliceert een zekere analogie met literariteit, waarmee we het specifieke literair-zijn van een tekst aanduiden. Zoals literariteit is narrativiteit immers een begrip dat de conventionele teksttypologieën en genreschema’s doorkruist. Zo bevat een ‘verhalende’ tekst als een roman of kortverhaal, behalve een zekere dosis narrativiteit, ook andere, non-narratieve vormen van ordening of betekenistoekenning (bijv. dialogen, beschrijvende uitweidingen, theoretische bespiegelingen, lyrische evocaties). Omgekeerd is narrativiteit vaak aanwezig in teksten die traditioneel niet tot de verhaalkunst gerekend worden of zelfs een niet-fictioneel en niet-literair statuut hebben (bijv. illustratieve anekdotes in een filosofisch betoog). Zo wordt bijv. in de methodologie van de geschiedschrijving aandacht besteed aan het verhalende karakter van elke poging tot representatie van het verleden. Narratieve structuren kenmerken ook vaak het discours in de wetenschap, filosofie, psychoanalyse, theologie, rechtswereld, enz. Dit heeft sommigen ertoe gebracht narrativiteit te beschouwen als een universeel cognitief mechanisme waarmee we kennis over de realiteit opbouwen, articuleren en overbrengen. Lit: M. Bal, ‘Over narratologie, narrativiteit en narratieve tekens’ in Spektator 7 (1977-1978), p. 528-548 G. Prince, Narratology: The form and functioning of narrative (1982) F. Ankersmit e.a. (red.), Op verhaal komen. Over narrativiteit in de mens- en cultuurwetenschappen (1990) M. Bal, De theorie van vertellen en verhalen. Inleiding in de narratologie (19905) Chr. Nash (red.), Narrative in culture. The uses of storytelling in the sciences, philosophy, and literature (1990) A. Rigney, ‘Narrativiteit’ in W. van Peer & K. Dijkstra (red.), Sleutelwoorden (1991), p. 112-119 J. Brès, La narrativité (1994) P. Cobley, Narrative (2001) H. Porter Abbott, The Cambridge introduction to narrative (2002) J. Phelan & P. Rabinowitz (red.), A companion to narrative theory (2005) D. Herman e.a. (red.), The Routledge encyclopedia of narrative theory (2005).
|