Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdtrioletEtym: Fr. diminutief van trio = drietal, zo genoemd naar het driemaal voorkomen van één versregel. In het begin van de 14de eeuw ontstane Franse dichtvorm, eigenlijk een rondeel, van acht octosyllabische versregels of alexandrijnen. De benaming ‘triolet’ dateert uit de 16de eeuw en slaat op de drie versregels 1, 4 en 7 die identiek zijn. De versregels 2 en 8 zijn ook gelijk. Slechts twee rijmklanken zijn toegestaan, wat het volgende rijmschema geeft: AB/aA/ab/AB of AB/bA/ba/AB. Belangrijke trioletdichters waren in de middeleeuwen Deschamps en Froissart, in de 17de eeuw La Fontaine en in de 19de eeuw Rückert, Platen, A. Daudet, Th. de Banville en bij ons Dautzenberg en Van Droogenbroeck. Een voorbeeld uit de middeleeuwen: Die gheen pluymen en can strijcken Of recenter: Daar ginder in der olmen lommer, Drs. P. vervaardigde een triolet voor Dartelen met versvormen (19772), p. 25. Synoniemen: rondeau simple, rondelet. Lit: H. Weisbach, Triolet (1919) G. Kazemier, In de voorhof der poëzie (1965), p. 169 H. Chatelain, Recherches sur le vers français au XV siècle. Rimes, mètres et strophes (19742), p. 200-212 Drs. P. & I. de Wijs, Het rijmschap compleet (1984), p. 37-38. B. de Cornulier & H. Chataigné, ‘Recette de triolet’ in Cahiers du centre d’études métriques, dl. 2, (1994), p. 108-111.
|
|