Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdsublieme (het -)Etym: Lat. sub-limen = onder de bovenste deurbalk, reikend tot de bovenkant van de deur; vandaar verheven. Nogal vaag begrip in de literaire theorie en de esthetiek, dat zowel verwijst naar een bepaald taalgebruik (bijv. verheven of het genus sublime), een stijl of genre, als naar een soort van hogere of beklemmende schoonheid. De term gaat terug op de Peri hypsous (essay over het sublieme) van Pseudo-Longinus (eerste eeuw n. Chr.?). In dit betoog (recente Ned. vertaling van M. op de Coul, 20122) is het sublieme terzelfder tijd een retorische en een stilistische categorie (cf. genera dicendi). De anonieme schrijver definieert het als ‘de voortreffelijkheid en opperste volmaaktheid van de redevoering’ en ‘de weerklank van een grote ziel’, maar ook als ‘datgene wat het menselijke overstijgt’. Daarbij komt nog, zij het occasioneel, een kosmologische connotatie (d.w.z. de ‘verhevenheid’ van grote stromen, oceanen en vulkanen) die steeds belangrijker zal worden in de latere evolutie van het begrip (zie hieronder). Het stilistisch aspect van het sublieme is verbonden met de copia verborum (woordenrijkdom) en de ornatus van de antieke retoriek. Sedert Quintillianus (Institutiones Oratoriae, XII, 10) onderscheidt men naast de gewone stijl (medium) een lage stijl (humile) en een hoge, verheven stijl (sublime). Deze laatste wordt gekenmerkt door kracht, omvang, grootmoedigheid en gewaagdheid. Terwijl Pseudo-Longinus nauwelijks de aandacht had getrokken op pathos als grootheid in conceptie en in de ordening en keuze van woorden, zal de latere geschiedenis van het begrip andere accenten krijgen. Het duurt tot het einde van de 17de eeuw vooraleer Peri hypsous de literaire critici en filosofen echt begint te interesseren. Katalysator van deze hernieuwde interesse is de succesrijke vertaling/bewerking (1674) van Boileau. De notie van het sublieme wordt er veeleer een esthetische categorie, d.w.z. een soort superlatief van het schone van allerlei ‘dingen’. Deze esthetische dimensie wordt versterkt in de loop van de 18de eeuw, o.m. in het werk van John Dennis (The Grounds of Criticism in Poetry, 1704) en vooral in het beroemde A Philosophical Inquiry into the Origin of our Ideas of the Sublime and the Beautiful (1757) van de Ierse filosoof Edmund Burke (Ned. vertaling van W. Krul, 2004). Deze laatste maakt van het schone en het sublieme duidelijk tegengestelde esthetische categorieën. Hij is het ook die de relatie legt tussen het sublieme en het afschrikwekkende in zijn uitspraak: ‘Whatever is fitted in any sort to excite the ideas of pain, and danger, that is to say, whatever is in any sort terrible … is a source of the sublime’ (I,7). Deze expliciete verbinding tussen het sublieme en het afschrikwekkende zal zich duidelijk manifesteren in de gothic novel aan het einde van de eeuw. I. Kant (Beobachtungen über das Gefühl des Schönen und des Erhabenen, 1764, en Kritik der Urteilskraft, 1790) heeft de scherpe hoeken wat afgerond, maar het principe van (grens)overschrijding (het onmetelijke, het absolute) heeft zich doorgezet in auteurspoëtica’s en handboeken. Zo vormen volgens de Groningse hoogleraar B.H. Lulofs (Nederlandsche redekunst, 1820, p. 20-22) het verhevene en het schone tezamen de twee hoofdeigenschappen van het esthetische. Volgens hem is een voorwerp verheven wanneer het door zijn ‘grootte of kracht, algemeen, zonder redenering en belang, om en door zich zelve noodzakelijk behaagt’; het vervult het gemoed met aandoeningen van ‘eerbied, bewondering en verbazing’ en impliceert levendigheid. Het sublieme kent in deze zin een soort spanning tussen het gevoel van kleinheid (van het subject) en dat van onmetelijkheid (van het object), tussen de grens van de concrete representatie en de onbegrensdheid van de geest. Deze idee van het niet-representeerbare (onvoorstelbare) werd aan het einde van de 20ste eeuw, in de context van het postmodernisme, opgenomen door J.F. Lyotard in wat hij noemt ‘le différend’, d.w.z. dat (quid) wat onderdrukt is, zowel als dat (quod) wat niet representeerbaar is (Le différend, 1982, p. 205-206). Het sublieme is aldus een metafoor geworden van de confrontatie met een niet voor te stellen grenservaring. In het huidige gebruik heeft het Nederlandse synoniem ‘verheven’ als stijlaanduiding betrekking op dat type taalgebruik dat niet behoort tot de dagelijkse omgangstaal en dat een zekere plechtstatigheid heeft. Iemand die in een situatie waarin de dagelijkse omgangstaal verwacht wordt, woorden en zinswendingen hanteert die ontleend zijn aan een andere, 'hogere' taalkring, bijv. het idiolect van de predikant gebezigd in de kerkdienst, valt uit de toon en krijgt terecht het ‘verwijt’ dat hij verheven taal spreekt, niet passend bij de situatie. Soms wordt verheven taal gebezigd met humoristische bedoelingen. Zo laat Gerard Reve in een toespraak op ongebruikelijke wijze het plechtige woord ‘mede’ vallen in de zin ‘ik wil mij met de vraag bezig houden of er iemand mede gediend is als men...’ enz. (Het geheim van Louis Couperus, 1987, p. 6), met het gevolg dat het luisterend publiek begint te lachen. Lit: S.H. Monk, The Sublime. A study of critical theories in XVIII-century England (1935) T.A. Litman, Le sublime en France (1660-1715) (1971) J.F. Lyotard, ‘Presenting the Unpresentable: the Sublime’ in Artforum (1982), p. 64-69 Themanummers van New Literary History (1985) en Revue d’histoire littéraire de la France (1986) Ph.H. Breuker, Obe Postma als auteur van het sublieme (1996) B. Saint Girons, ‘Sublime’ in Dictionnaire de genres et de notions littéraires (1997), p. 757-770 J. von der Thüsen, Het verlangen naar huivering. Over het sublieme, het wrede en het unheimliche (1997) H. van Gorp, ‘The Sublime and the Beautiful in the Gothic Novel’ in A.M. Musschoot & J. Pieters (red.), Het sublieme, het alledaagse (ALW-cahier 22; 2000), p. 41-53 M. van Nierop, Huivering en klacht: over de esthetica van het elegisch-sublieme (2005) C. Madelein, Juigchen in den adel der menschlijke natuur: het verhevene in de Nederlanden (1770-1830) (2008) Id., Bilderdijk, Kinker & Van Hemert: als van hooger bestemming en aart (2008) H. Grabes, Making strange: beauty, sublimit, and the (post)modern "Third aesthetic" (2008) H. den Hartog Jager, Het sublieme: het einde van de schoonheid en een nieuw begin (2011) J.I. Porter, The sublime in antiquity (2016) R. Doran, The theory of the sublime from Longinus to Kant (2017).
|