Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdpriamelEtym: Lat. praeambulum = inleiding. Oorspronkelijk gebruikt als benaming voor een Duitse populaire en improvisatorische dichtvorm uit de 12de tot de 16de eeuw (ex-tempore). In het priamel wordt de spanning die door een uitvoerige inleiding (bijv. drie versregels) wordt opgewekt, in een vierde versregel afgebroken met een pointe. Bijv. in het Duits: Ein Süpplein ohne Brocken, In het Nederlands bijv. het eerste couplet uit 'Slaet op den trommele' (1570): Slaet opten trommele, van dirredomdeyne, Men vindt er ook specimina van in de literatuur van de rederijkers en in de 17de eeuw bij auteurs van puntdichten als Roemer Visscher, Cats en Huygens. Vaak bestaat het gedicht uit enkele (meestal drie) parallel gebouwde (bij)zinnen uitmondend in een (hoofd)zin aan het slot, zoals in Huygens' ‘Dry uer-wercken’: Jan treckt sijn strengh en swijght, en antwoordt maer gevraeght, Het opbouwprincipe van deze dichtvorm, een reeks voorbeelden uitlopend op een generaliserende pointe, wordt echter ook vaak buiten het genre zelf aangewend. Zo wordt de benaming ook ruimer gebruikt om er een poëtische stijlfiguur met een dergelijke structuur mee aan te duiden, vooral dan in de bijbel en de antieke literatuur. Bijv. Jezus zeide hem: De vossen hebben holen, en de vogels in de lucht hebben nesten; maar de Mensenzoon heeft niets, om er zijn hoofd op te leggen De priamel is verwant aan het epigram. Lit: W. Uhl, Die deutsche Priamel, ihre Entstehung und Ausbildung (1897) K. Euling, Das Priamel bis Hans Rosenplüt: Studien zur Volkspoesie (19773) W.H. Race, The classical priamel from Homer to Boethius (1982) W. van Anrooij, ‘Middeleeuwse opschriften. Een rijmspreuk van papieren letters in Deventer’ in Literatuur 14 (1997), p. 100-101 P. Claes, 'Gezelle en het priamel' in Rijmtijd 45 (2005), p. 15-16.
|
|