Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdneofilologieEtym: Gr. neo- = nieuw; filo(s)-logos = vriend van het woord. Onderdeel van de filologie dat zich bezighoudt met de studie van teksten, meestal literair van aard, die in het niet-klassieke Latijn of in de moderne talen geschreven zijn. Doel is enerzijds het vaststellen van de juiste vorm van de tekst, anderzijds het interpreteren van de tekst in het licht van de culturele context waarbinnen deze is ontstaan. Wat dat betreft wijkt de neofilologie niet af van de klassieke en de Bijbelfilologie. De neofiloloog heeft te maken met andersoortige – namelijk voor een groot deel gedrukte – bronnen, die een andere benadering eisen via hulpwetenschappen als de analytische bibliografie-1 en de manuscriptologie dan die van de klassiek-filoloog. In Nederland is de neofilologie met betrekking tot Nederlandse teksten (P.C. Hooft) toegepast door W.Gs Hellinga in het door hem in het leven geroepen Instituut voor Neofilologie en Neolatijn (in de jaren '70 en '80) van de Universiteit van Amsterdam. Lit: J.F. Vanderheyden, 'De boekdrukkunst en de opkomst van de neofilologie' in Verslagen en meded. Kon. Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde (1965) 1-4, p. 5-30 G.C. Kuiper, 'Wat is neofilologie?' in B.T. Tervoort (red.), Wetenschap en taal, III (1980), p. 171-194.
|