Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdgrafdichtGedicht op het graf en/of op de persoon van de overledene. Een grafdicht – ook ‘nenia’ genoemd en behorend tot de funeraire poëzie als onderdeel van de mortuaire literatuur – is minder actueel dan een lijkdicht; het kan ook nog jaren later tot stand komen. De onderdelen laus en consolatio (lofprijzing en vertroosting) komen vrijwel altijd voor in grafdichten; voor de luctus (het klagen) is, naarmate het overlijden langer geleden is, steeds minder plaats. Er zijn vooral in de renaissanceperiode tal van dit soort gelegenheidsgedichten geschreven, bijv. P.C. Hooft, ‘Joffrouw Brechge Jans vande Spiegels graf’ (geschreven op 19 januari 1605, vier dagen na het overlijden) en ‘Grafdicht van Brechje Spiegels’ (geschreven in 1625; P.C. Hooft, Gedichten, ed. Leendertz & Stoett, dl. 1, 1899, p. 41, 42). Maar ook later werden nog tal van grafdichten geschreven. Zo staat op het graf van Gerrit Achterberg een zwerfsteen met het kwatrijn 'Grafschrift' uit diens bundel Osmose (1941). Lit: S.F. Witstein, Funeraire poëzie in de Nederlandse Renaissance (1969), p. 190-203 C. van Raak e.a., Dodenakkers: kerkhoven, begraafplaatsen, grafkelders en grafmonumenten in Nederland (1995) H. Heesen, H. Jansen & E. Schilders, Waar ligt Poot? Over de dood en de laatste rustplaats van Nederlandse en Vlaamse schrijvers (1997) H. Verweerd, Grafschriften, grafdichten (1999).
|