Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdimpliciete auteurEtym: Lat. implicitum = erin betrokken < im-plicare = in-vouwen, in-wikkelen, met iets verbinden. Term uit de verteltheorie voor de in het vertelde zelf geïmpliceerde auteur die door de echte auteur van het verhaal aan de lezer wordt gesuggereerd en waarvan de lezer zelf een beeld opbouwt. De term ‘implied author’ is afkomstig van W.C. Booth die hem gebruikte voor zo’n door de werkelijke auteur in het literaire werk gecreëerde schrijver die met zijn ideeën, opvattingen, ideologie e.d. achter het verhaal voor de lezer als ideale auteur aanwezig is. De impliciete auteur mag niet verward worden met de verteller, omdat die uiteindelijk door de lezer als onbetrouwbaar kan worden ervaren (onbetrouwbaar perspectief). Het gebruik van de term richt de aandacht op het feit dat het verhaal het product is van een bepaalde doelstelling en geen ding op zich, zoals door de autonomiebewegingen wel werd gesteld. De implied author neemt een soort middenpositie in tussen enerzijds de verteller en anderzijds de reële auteur. Hij is ook duidelijk te onderscheiden van de biografische persoon van de schrijver, die immers diverse teksten met verschillende impliciete auteurs kan schrijven. De implied authors van bijv. Het leven en de dood in den Ast (1944) en De Vlaschaard (1907) van Stijn Streuvels zijn niet identiek, al vertonen ze wel overeenkomsten in visie en probleemstelling. De som van de impliciete auteurs van het gehele oeuvre van een auteur (bijv. Stijn Streuvels) zou men de persona poëtica van Streuvels kunnen noemen, d.w.z. het soort persoonsbeeld dat voor de lezer uit diens oeuvre oprijst en dat bestaat naast het biografische beeld van Frank Lateur (de ‘persona practica’). Men spreekt in dat verband wel van Streuveliaans (vgl. Shakespeareaans), waarmee in feite op grond van tekstgegevens in een soort personificatie of metonymie de als typerend geachte manier van schrijven (stijl, verhaaltechniek, maar ook stof, motieven en thema’s) gekwalificeerd wordt. Lit: W.J.M. Bronzwaer, ‘Implied author, extradiegetic narrator and public reader’ in Neophilogus 62 (1978) 1, p. 1-18 H. Link, Rezeptionsforschung (19802) W.C. Booth, The rhetoric of fiction (19832) R. Hof, Das Spiel des ‘unreliable narrator’ (1984) G. Schiavi, ‘There is always a teller in the tale’ in Target 8 (1996) 1, p. 1-21.
|