Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdkortverhaalTerm (vaak ook in twee woorden gespeld, vooral in Nederland) voor een enkelvoudige fictionele prozatekst van een beperkte omvang. Het kortverhaal onderscheidt zich van de novelle en a fortiori van de roman (vgl. hoofdstuk) door zijn geringere omvang en het ontbreken van bijv. nevenintriges. Het kortverhaal is dan weer normaal iets omvangrijker en uitgewerkter dan de anekdote. Van de schets onderscheidt het zich verder door het grotere belang van de handeling en doordat er meestal sprake is van een min of meer afgeronde vorm. Ondanks de grote diversiteit binnen het genre is het toch mogelijk enkele karakteristieken aan te duiden. Gezien de beperkte ruimte is de concentratie op één gegeven doorgaans essentieel. Aantal personages, beschrijving van de setting en karakterevolutie zijn tot het functioneel noodzakelijke beperkt. De aandacht is vaak gericht op één personage dat getoond wordt in een schijnbaar willekeurige situatie die evenwel een essentieel moment blijkt te impliceren (plotse bewustwording door personage of lezer, breuk in de levensloop van het personage...). Heel wat kortverhalen beginnen in medias res; ze hebben vaak een open einde. Vermoedelijk is ‘kortverhaal’ eenvoudig een letterlijke vertaling van het Engelse ‘short story’. Het genre wordt niet toevallig vooral geassocieerd met de Verenigde Staten, waar het ontstond in de eerste helft van de 19de eeuw en o.a. via krant en weekbladpers uitgroeide tot ‘nationale kunstvorm’ (F. O’Connor). De eerste short stories vindt men terug in het Sketch Book van Washington Irving (1819-1820). Andere pioniers zijn Nathaniel Hawthorne en vooral E.A. Poe (Tales of the grotesque and arabesque, 1840), de grote meester en terzelfder tijd een theoretische gangmaker van het genre. In de Engelstalige literatuur groeit nadien, o.m. met Dubliners (1914) van James Joyce en de verhalen van Katherine Mansfield en Ernest Hemingway, een traditie van kortverhalen die meer het accent legt op psychologische conflictsituaties. Ook in andere Europese literaturen ontwikkelde het kortverhaal zich. Voor Rusland vermelden we vooral Tsjechov; voor Duitsland E.T.A. Hoffmann en voor Frankrijk G. de Maupassant. Bekende schrijvers van kortverhalen bij ons zijn Ferdinand Bordewijk, Simon Vestdijk, Ward Ruyslinck, Hugo Claus, Jef Geeraerts, Remco Campert, W.F. Hermans, G.K. van het Reve, Belcampo, Jan Wolkers, J.M.A. Biesheuvel en F.B. Hotz. Bekende verzamelbundels zijn Kort geding (19736) door J.J. Oversteegen en de bundels in de reeks ‘Meesters der vertelkunst’, waarin uitgeverij Meulenhoff verhalenbloemlezingen per land publiceerde. Lit: K.P. Kempton, The short-story (1948) H.E. Bates, The modern short-story (1950) W.R. Patrick, What is the short story? (1961) I. Reid, The short story (1977) K. Lubbers, Typologie der Short Story (1977) V. Shaw, The short story: a critical introduction (1983) A. Levy, The culture and commerce of the American short story (1993) The short story: theory and practice, themanummer van Style (1993) Ch.E. May, The new short story theories (1994) Ch.E. May, The short story. The reality of artifice (2002) A. Hunter, The short story (2002) J. Longo & M. Rohrberger (red.), Postmodern approaches to the short story (2003) A. Bendixen & J. Nagel (red.), A companion to the American short story (2009) D. Malcolm, The British and Irish short story handbook (2012) J. Zwagerman (red.), The Penguin book of Dutch short stories (2016) D. Head (red.), The Cambridge history of the English short story (2016).
|
|