Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdcansoEtym: Lat. canere = zingen. Twaalfde-eeuws Provençaals hoofs liefdeslied (fin’amors), gedicht en getoonzet door een troubadour. Het bestond meestal uit vijf of zes strofen van gelijke versregels, gevolgd door een envoi of ‘tornada’. De dichter streeft naar technische virtuositeit binnen het gekozen thema. Het canso werd in de tweede helft van de 12de eeuw nagevolgd door de Noord-Franse trouvères in hun chansons, die op hun beurt weer de bron van inspiratie vormden voor Middelnederlandse dichters als Heinric van Veldeke (ca. 1140-ca. 1200), Jan I van Brabant (1253-1294) en Hadewijch (13de eeuw). Lit: J. Nichols, ‘Toward an aesthetic of the Provençal canso’ in P. Demetz e.a. (red.), The disciplines of criticism (1968), p. 349-374 O. Erwin, Provencal troubadours and the "Cantigas d'amor" (similarities and dissimilarities between the Galician-Portuguese "Cantigas d'amor" and the provencal "Canso" (1981) J. Gruber, Die Dialektik des Trobar. Untersuchungen zur Struktur und Entwicklung des occitanischen und französischen Minnesangs des 12. Jahrhunderts (1983) F. Willaert, De poëtica van Hadewijch in de Strofische Gedichten (1984), p. 17-79 E. van Altena, Daar ik tot zang word aangespoord. Occitaanse troubadours 1100-1300 (1987).
|